‘Mijn ziel maakt groot de Heer’, 13 december 2015

Psalm 22: 4
Lucas 1: 39 – 55
Filippenzen 4: 4 – 7

Gemeente,

Het blijft altijd iets spannends hebben zo’n preek. Soms is het goed om daarbij stil te staan. Wat maakt het nu spannend? Ja natuurlijk, het is spannend voor de voorganger. Zij of hij besteed er werk en aandacht aan en dan moet het maar iets worden. En soms wordt het niet zoveel. Dat kan zomaar gebeuren. Er zitten teveel losse gedachten in, stukjes die niet bij elkaar horen. Hij – laten we het dit keer maar op een hij houden – krijgt de draad niet te pakken van wat hij nu eigenlijk zeggen wil. Of hij denkt allen maar dat het niet zoveel is. Maar ook zo’n gedachte kan je erg in de weg zitten. Er kunnen nog een heleboel dingen zijn. Het is te moeilijk, of het is te makkelijk.

Maar zonder spanning kan het ook weer niet. Maar dan gaat het toch om iets anders. Op de een of andere manier moet de voorganger toch daar komen waar er voor de hoorders vragen zijn. Aanvoelen wat er leeft.  Die voorganger moet het ook bij zichzelf aanvoelen. Wanneer hij dit kan raken, wordt het spannend. Dat hoeft niet iets groot te zijn. Je kunt geen relatieproblemen oplossen met een enkel woord. En zeker niet met goedbedoelde raad. En wereldproblemen al evenmin. En toch, toch kun je deze zaken wel aanraken. Misschien is dat wel waarom het gaat: aanraken. Het aanraken van wat je bezig houdt. De ene zondag gebeurt dat wel, en de andere niet. Maar zelfs dan heb je nog niet helemaal te pakken waarom het gaat. Want het gaat er toch vooral om dat er iets van de eeuwigheid ons mensenleven raakt. Dat maakt het spannend.

Zo zeg ik het tenminste. Maar het kan best dat u eerder een fijn en opgewekt inspirerend verhaal wilt horen. Zonder veel problemen. Dat kan heel ontspannend zijn. Maar goed, ik zeg het zo.

Misschien ligt het verhaal van vanochtend wel tussen deze twee polen in. Spanning en ontspanning. We hebben met elkaar de lofzang van Maria gelezen. Het Magnificat. Een loflied. Een juichkreet. Hier wordt niet aangeraakt. Er gebeurt veel meer, het lied komt diep uit het innerlijk. Het is een vreugdekreet. Het is de schreeuw van vreugde die je je kunt voorstellen bij een vrouw die een kind verwacht waarop ze heeft gehoopt. In deze spanning wordt dit kind verwacht.

Er zijn natuurlijk een heleboel situaties denkbaar waarin heel andere gevoelens ontstaan wanneer iemand merkt in verwachting te zijn. Maar de ontvangst met deze vreugde is toch het optimum. Zo zie je dit eigenlijk toch het liefst. Deze vreugde is ongecompliceerd. Andere reacties dien je natuurlijk ook in hun waarde te laten. Want ook die zijn levensecht. Maar die worden vaak zorgelijk beleefd, of zelfs tragisch. Want dat kan als iemand merkt dat ze zwanger is. Toch als de omstandigheden goed zijn en als het verlangen groot is, is daar die vreugdekreet. En deze vreugde is aanstekelijk. De omgeving kan zich verheugen. Zelfs door de generaties heen. Omstanders voelen aan dat dit goed is. Goed? Waaraan hebben we dat te danken?

Is dit gewoon gegeven met het leven? Gewoon gegeven? Maar wat is hier gewoon? Ze kunnen ook in andere omstandigheden ontstaan. Bij het vinden van een geliefde. Zo gewoon en zo ongewoon. Waarnaar reiken die diepe gevoelens die hier ontstaan? Soms wordt in die diepte de schepper van dit alles gezien, van dit leven. Dan wordt hij aangeroepen.

Wanneer het innerlijk overstroomt wordt de lofzang tot de Eeuwige gericht. Er is een lijntje tussen de ziel, het innerlijk, en de oorsprong ervan. Wat te veel voor mij is en te groots moet dan naar buiten, naar boven. We weten niet wat we zeggen, maar het moet wel gezegd worden. Dat gebeurt in dit Magnificat.  En de mooie oude vertalingen zeggen nog wat daar staat. Mijn ziel maakt groot de Heer. Dat gebeurt er in het innerlijk.

De samenleving heeft de neiging om deze diepgang van de gevoelens weg te poetsen. Omdat het gewoon zou zijn. Maar dit gewone is o zo ongewoon. En de moderne Bijbelvertalingen doen daaraan een beetje mee. Want zeggen dat wij de Heer groot maken is geen hedendaags Nederlands. Dat begrijpt niemand meer. Daarom zeggen we maar: Prijst en looft de Heer. Misschien ook niet slecht. Maar er wordt wel afgevlakt wat er in het innerlijk spontaan aan dankbaarheid ontstaat en dat  God daarin groot wordt gemaakt. Hierom gaat het in het innerlijk, in de ziel. Dat is wonderlijk hè? Dat maakt het spannend.

Als je dan de lofzang leest dan valt het op dat het helemaal niet meer lijkt te gaan om een zwangere. Het lied wordt een danklied. In haar vreugde benoemt zij dit. Zij benoemt hem. De machtige, de krachtige die een omkering van de machtsverhoudingen teweeg brengt.. Alle grote woorden die over deze schepper van het leven kunnen worden gezegd worden ook gezegd. Hij wordt de hemel ingeprezen. Hij is de Machtige, de barmhartige – weet u nog dat is degene met de moederschootgevoelens – de vrouwelijke kant van God; hij stoot de machtigen van hun troon, dat is meer de mannelijke kant van God – de geringen geeft hij aanzien. De hongerigen worden met gaven overladen.

Zo zingt de zwangere. Haar kan niets meer gebeuren. Het is bijna alsof ze zelf helemaal niet in de lied wordt genoemd. Ja even nog, ze maakt zich klein. Ze noemt zich zijn minste dienares. Dat is een rare uitdrukking. Laten we het er maar even op houden dat het een hoffelijkheidsuitdrukking is uit haar tijd. Want zo klein voelt ze zich niet. Ze bespeurt een enorme kracht in zich waarmee ze haar God groot maakt. Dat zagen we. Want dat is wat er gebeurt in haar loflied. Ze eert de schepper van dit alles, van heel deze werkelijkheid, dit leven waaraan zij deel heeft. Zij maakt deel uit van het onbegrijpelijke leven dat door haar heen stroomt, waarvan ze begin en einde niet kent. En ze voelt de vreugde ervan. Ze maakt de schepper ervan groot. Misschien mag je met een beetje overdrijving zeggen: ze schept haar schepper.

Twee opmerkingen hierbij. 1. Bij zulke opmerkingen als ‘mij geringe’, ‘de minste dienares’, en elders: ‘uw dienares, in haar lage staat’, zullen wel wat wenkbrauwen omhoog gaan. Zo zeggen we dat toch niet. Zou dit op een bordje bij een schilderij van Maria staan in het Rijksmuseum dan komt dit toch wel in aanmerking om een nieuwe titel te krijgen?

En toch – even een uitstapje – overkomt dit proces van klein maken ook mensen die allang afscheid hebben genomen van de godsdienst. Mensen die om zich heen zien en constateren dat ze in een volstrekt leeg en doelloos heelal leven, zonder zin. Zo zeggen ze. En ze bemerken dat ze heel, heel klein zijn. Vaak gaat het om mannen van middelbare leeftijd. Geleerd. Wijs geworden door het leven, een beetje ironisch, sceptisch. Academici. In ieder geval niet vol van vreugde. En zij maken God klein, heel klein. Maar toch kunnen ook deze mensen getroffen worden door de ervaring van de geboorte die hen verheft ver buiten deze scepsis. Eigenlijk gaat het om beide ervaringen  om de kleinheid, het besef zo’n klein radertje te zijn in het heelal en tegelijkertijd om de ervaring van de grootsheid van het leven. Het is er allebei. Maar wat is dan toch die grootheid?

2. Ik weet wel dat het theologisch om nog om iets anders gaat bij dit kind hier. Het is niet zo maar een kind dat hier geboren gaat worden. Maar om de vreugde daarvan te voelen, is het beter om bij het zogenaamd alledaagse leven stil te staan en om dat te ervaren in al zijn grootheid. Daarbij gaat het niet om macht en om veel hebben, het gaat om het meest primaire in het leven, de ervaring van het leven zelf. Dat te ervaren in al zijn grootheid. Die ervaring leidt tot de uitbarsting van het loflied.

Nu zou iemand nog weer verder kunnen aandringen: het gaat niet om zo maar een kind, het gaat om de verwachting van wat met grote woorden heet: de verlosser, de messias. Ja, zeg ik dan, daarom gaat het. Maar als je dat zo wilt benadrukken, waarom dacht je dan dat God mens werd? Omdat hij in het mens-zijn herkend wil worden. Omdat zijn heerlijkheid, zijn glans, gezien kan worden en gezien is in het menselijke. Natuurlijk, niet al het menselijke  is goddelijk. Er is veel onheil, heel veel onheil. Maar er zijn die momenten waarin die glans zichtbaar wordt. Dat zijn momenten om te koesteren, waaruit je kunt leven. En deze momenten zijn richting gevend voor het leven.

Er is één regeltje in het lied dat tot misverstand kan leiden. Een veel voorkomend misverstand. De zwangere vrouw kan in haar vreugde alleen maar uitbarsten in gejuich en daardoor maakt ze haar schepper groot, heel groot: mega(lunei) staat er in het Grieks van het evangelie. Dan keert ze de relatie om. Ze ziet dat ze dit geschenk heeft ontvangen. En dan noemt ze de schepper van dit leven barmhartig voor wie hem vereren. Het lijkt dan bijna alsof je hem eerst moet vereren dan pas is hij barmhartig. Eerst moet je geloven en dan pas hoor je er bij. Dat zou natuurlijk weinig met barmhartigheid te maken hebben.  Voorwaarden stellen. Dat is het grote misverstand, de valkuil van de kerk geworden. Er zijn geen voorwaarden. De vreugde te ontdekken is er voor een ieder, zoals bij Maria. In de vreugde wordt het haar toebedeeld. Er ontstaat een kring van barmhartigheid, niet alleen tussen de mensen, waarover we het een vorige keer hebben gehad. Maar ook tussen de mensen en de bron van hun geloof.

God woont op de lofzangen van Israël. Zo staat het in de psalm 22, die begint met ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt ge mij verlaten’. In het gezang van mensen is hij te vinden. Niet in het hoofd dat zegt zo moet het, wordt hij groot gemaakt, maar in het gezang.

En nu ga ik iets bijzonders zeggen.

Als dat zo is, als je zo God kunt dragen, zou het dan niet goed zijn om dat ook te doen? Om het zingen hier in de kerk krachtiger te maken. Om twee keer per maand te oefenen en één keer per maand in de dienst te zingen met een klein koor? Over de mogelijkheden daarvan denken we na. Zo over een half jaar.

Als je daarvoor zou voelen, eventueel, en mee zou willen doen, kunt u dit aan Thea of Leontine of aan mij zeggen.

Het is een stap op weg naar het kerstfeest. De engelen zongen immers ook?

Amen