Welk beeld van Jezus?
Witte Donderdag
Jesaja 53: 2b – 8a
Matteüs 7: 7 – 11
Gemeente,
Afgelopen zondag ben ik op Palmpasen elders voorgegaan als gastpredikant. Palmpasen hou ik gewoonlijk vrij. Daardoor schep ik ruimte om Witte Donderdag en Pasen voor te bereiden. Maar in deze gemeente had een predikant afscheid genomen en er moest iets gebeuren. Wat ik me aanvankelijk niet realiseerde was dat je op zo’n dag niet zomaar een overdenking kunt houden. Het is immers Palmpasen. Welke lezingen worden er dan gebruikt? Je kunt daarvan afwijken. Maar ontloop je dan niet waarom het gaat? Eén van de lezingen is vanzelfsprekend die van de intocht in Jeruzalem, van Jezus, op een ezel. Niet op een paard, want dat is een oorlogsdier. Hier komt een vredevorst binnen. De mensen juichen hem toe. Ze zingen. Vrede in de hemel, eer aan de allerhoogste. Opmerkelijk, ze zingen niet ‘Vrede op aarde’, zoals het engelenkoor deed in de kerstnacht. Is dat van betekenis? Ja toch, want even later vertelt Lucas dat Jezus huilt om Jeruzalem. Hij voorziet de verwoesting van de stad. Jezus zegt dan tot de stad: ‘Had ook jij maar geweten wat vrede kon brengen. Maar dat blijft voor je verborgen.’ Wat had dan vrede kunnen brengen? Dat is de vraag die bij mij achter bleef. Waarop doelt hij? Dat is nog steeds een vraag. Wat kan ons vrede brengen? Vandaag. Onmogelijk te beantwoorden. Wij zijn maar individuen in een gigantische samenleving. Bij verkiezingen stemmen we wel. Maar we weten ons ook afhankelijk van wat er in het grote wereldgebeuren plaats vindt. Wat kan ons hier vrede brengen?
Er was een tweede lezing. Deze heeft ook zijn uitwerking voor vandaag. Ze komt uit de profeet Jesaja. Ze gaat over de lijdende knecht van de Heer. Een volstrekt bijzondere tekst. Deze heb ik vandaag weer gelezen, nog maar voor de helft. In deze tekst hebben de schrijvers van het evangelie het lot van Jezus herkend. Vroeger werd wel gezegd: Jesaja schrijft over Jezus. Hij voorziet zijn lijdensgeschiedenis. Dat kan ik me moeilijk voorstellen. Eerder zien de schrijvers van het evangelie Jezus staan in de traditie van Jesaja. Zo tekenen zij hem en zijn betekenis. Ook de apostel Paulus doet dit. ‘Hij stierf voor onze zonden.’ Hier heeft Paulus dit vandaan.
Daarmee geven Paulus en de schrijvers van het evangelie een wending aan eerdere beschrijvingen van het optreden van Jezus. Deze kun je nog in de Bergrede vinden of in het Thomasevangelie. Wellicht heeft ook de verwoesting en de ondergang van de christelijke gemeente in Jeruzalem daarmee te maken. Daarmee verdwijnt een traditie. De Bergrede is door Matteüs gered door dit aan het evangelie van Marcus toe te voegen. En het Thomasevangelie is alsnog onder het zand naar boven gekomen.
Wat zagen de evangelisten in die Jesajatekst toen zij eerdere berichten over Jezus bewerkten? Wat zag Jesaja eigenlijk zelf?
Zij zien een mens, een uitgestotene, laten we maar zeggen een gediscrimineerde, iemand die afschuw opwekt, die er niet bij hoort. Iemand die niet voor zichzelf opkomt, die blijft zwijgen als hij wordt ondervraagd. Die zich niet verzet als hij wordt mishandeld.
Dat alleen al moet voor veel mensen reden zijn om hem van zich af te stoten. Met zo iemand wil je niets te maken hebben. En niet alleen veel mensen wenden zich af, wij ook. Dat is wat Jesaja schrijft. ‘Zijn aanblik kon ons niet bekoren’. Hij werd door ons verguisd en geminacht.’ En erger nog: ‘Wij zagen hem door God geslagen en vernederd. Alle minachting die je maar in huis hebt wordt op hem uitgestort. Alle negativiteit die je eigen is. Dat is de dehumanisering van de mens waarover Hirsch Ballin heeft gesproken. Daarmee rechtvaardig je je negatieve handelen. Hij heeft het toch aan zichzelf te danken? Tegenwoordig heet dit framing, negatieve framing. Het is pesten. Het is wat wij kinderen op school niet toestaan, en waarvoor opvoedprogramma’s worden gemaakt. Want in plaats dat mensen worden ondersteund worden ze juist afgebroken. Maar als zulke zaken in de politiek gebeuren bestaan er geen opvoedprogramma’s.
Je moet van heel goede huize komen om tegen deze bejegening bestand te zijn. Kinderen kunnen dit niet. Grote mensen ook niet.
Zo wordt Jezus door de evangelisten en door Paulus getekend. Wat zagen ze?
Zij zien het lot van deze mens en op de achtergrond zien ze die gestalte die door Jesaja is getekend, een mens zonder enige schoonheid, waarvan de mensen zich wegdraaien.
Wat wij op Witte donderdag doen, is daarbij stil staan.
Hoe moet je dit, hoe kun je dit nu zien? Een gestalte die alle lasten te dragen krijgt.
Wij zien Jezus meestal toch anders. Wij zien in hem – alles wat we nu juist gezongen hebben: Hij ging weldoende rond, van stad tot stad. We zien in hem veel meer de wijsheidsleraar, een goed mens, een vriend; een mens van God, beelddrager van God. In dat beeld wordt niets van afschuw gelegd. Integendeel, eigenlijk. Hij is het waard om nagevolgd te worden. Misschien wel vereerd. Maar gaat het daarom?
Hoe ga je met die beelden van Jesaja om? Als je niet oppast wordt daaruit nog een hele leer gemaakt, die van het verzoenende lijden. En zo ontstaat het zware geloof. Daarin wordt het hart niet opgeheven, maar neergedrukt.
Maar hoe kun je dan wel met die beelden omgaan?
Wij worden geholpen door de film, de grote films en door de grote kunstwerken. Daarnaar kun je soms ademloos kijken, soms ook vol afschuw. Je wordt er eerder stil van dan dat je er een mening over klaar hebt. Je bent onder de indruk. En soms herken je iets uit het eigen leven. Zo kun je ook horen naar deze schets van de lijdende knecht.
Wat Jesaja doet en wat wij niet doen is dat hij al die lasten en vernederingen ook nog uit de hand van God ziet komen. Dat maken wij niet mee. Maar wij kennen de voorstelling wel. We kennen het verhaal van Job. Het is ons niet vreemd. Maar zo kunnen wij God niet meer zien. Dat hebben we mede te danken aan de man over wie we spreken. ‘Is er iemand onder jullie die zijn kind, als het om een brood vraagt, een steen zou geven?’ ‘Als jullie je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven aan wie hem daarom vragen.’ We zijn God op een andere wijze gaan zien. Als de bron van alle goed. Dat is de Bergrede.
Maar daarmee verdwijnt het kwaad niet uit de wereld. Misschien wordt daardoor het kwaad nog moeilijker te begrijpen. Het is goed om daar zo nu en dan bij stil te blijven staan. Want dat kwaad is onbegrijpelijk, en toch is het er.
Soms zijn er van die heel speciale mensen die op enig moment in hun leven laten zien dat zij uit een andere bron leven. Dat ze het kwaad negeren, waardoor ze er niet door worden meegesleept. Het kan zelfs zijn dat die bron niet altijd tot hen spreekt, maar zwijgt. Dat is de godverlatenheid. En toch handelen ze vanuit deze geest tegen alles in. Laten we maar zeggen dat het uitzonderlijk is. En dat we met ingehouden adem kijken hoe deze persoon daarmee omgaat. En dat hij / zij daarmee ook een last van ons wegneemt. Want het blijkt mogelijk te zijn het kwaad te doorstaan. Dat laat hij / zij zien. Het kwaad heeft niet het laatste woord. Ook al ben ik er zelf niet toe in staat. Ik leer dat het kwaad niet het laatste woord heeft. En dat is een machtig inzicht.
Zo zou je ernaar kunnen kijken naar die lijdende knecht. En in plaats van de afschuw – het gevoel dat je niets met die mens te maken wilt hebben, kan er een ander gevoel naar boven komen. Kun je mededogen ontwikkelen. Een begin van vrede ervaren. Misschien is dit de eerste stap in de richting van de lijdende knecht. Want daarmee krijgt het kwaad op jou geen vat. En verder kun je alleen maar in stilte ervaren wat er met een mens, met jouzelf, gebeurt wanneer je zulke woorden hoort, zoals die uit Jesaja.
Het is een reinigingsproces om zo te luisteren naar dat verhaal. In dat proces van reiniging komt een nieuw verbond tot stand tussen de mens en zijn God. Dat is Witte Donderdag.
Amen