‘Wat we elkaar doorgeven’, 24 november 2019

Een psalm bij een zaligspreking

Zachtmoedigen zullen de aarde beërven.
Gelukkig zijn zij.

De aarde, van generatie op generatie doorgegeven, zomaar voor niets.
We ontvangen haar van wie ons zijn voorgegaan.
De aarde, de erfenis waarvan wij leven,
het kapitaal waarvan wij genieten.
Ze brengt geen rente op, maar voedsel en leven;
ze is de grond, een bodem onder onze voeten,
de grond waarop we onze huizen bouwen.
Ze wordt niet op de markt verhandeld, maar onderhouden.
Ze kan een tuin zijn.
En wanneer ze toch verhandeld wordt?
Afgepaald en in stukjes gesneden, met muren doorsneden,
als een graaiton gebruikt?
Hoe wordt ze dan doorgegeven van generatie op generatie?

De aarde ontvangt ons, brengt ons tot leven.
Eigenaars zijn we niet, zullen we nooit zijn.
De aarde kent een eigen leven dat wij niet bezitten.
Ze is niet altijd gastvrij, bars en boos kan ze zijn, weerspannig.
Wie vuil maakt kan vuil terugkrijgen,
wie te veel neemt zal het morgen zonder moeten doen.
Een tuin kan ze zijn, een geschenk,
doorgegeven van generatie op generatie,
zij deelt haar gaven aan wie deze willen ontvangen.

Wat geven wij elkaar door?
De kramp van het bezit, de snauw om het eigene te beschermen?
Aan wie toont de aarde zich in haar pracht?
Hoe geven we haar door, de omgang met haar,
en de omgang met elkaar van generatie op generatie?

Zachtmoedigen zullen de aarde beërven.

Inkeergebed
O God, wanneer we opzien van de aarde en van haar bergen en vragen: ‘Vanwaar komt onze hulp?’  Wees ons dan nabij.  Amen

 

 

‘Wat we elkaar doorgeven’

Matteüs 5: 5
Maleachi 3: 20, 22 – 24
Johannes 19: 25 – 27

Gemeente,

Vandaag komen we bijeen om de overledenen te herdenken die ons het afgelopen jaar ontvallen zijn. Uit de directe kring van onze gemeente: Lies van Wijk-Blaauw, voor mij heette zij mevrouw van Wijk, en dan Gerda de Groot-Meijer en Sia van Waveren-van Voorst. Hun band met de gemeente was heel verschillend. Gerda en Jan hebben zich enkele jaren geleden aan de gemeente verbonden. Toen reeds verkeerde Gerda in het schemergebied van aanwezigheid en afwezigheid. Lies van Wijk was van haar kindertijd af aan de gemeente verbonden. Toch zullen maar weinigen van u haar kennen. Ze was vertrouwd met gemeenteleden die zo tien jaar geleden gestorven zijn. Zij was zeer slechtziend geworden. Sia van Waveren voelde zich heel weinig religieus, maar ze wist zich sterk verbonden met de Remonstrantse gemeente en ze stak haar handen uit de mouwen. Ze was daar waar iets moest worden georganiseerd. En dan was ze er volledig. Zo verschillend waren zij.
En vervolgens al die anderen naar wie onze gedachten uitgaan.

Wij geven het leven aan elkaar door en ook de wijze waarop we het leven vormgeven. Een klein wonder gebeurt hier. We treden in de voetsporen van wie ons zijn voorgegaan. Daarbij gaat het ook om de vormgeving van het innerlijk, om onze religiositeit en spiritualiteit. We gunnen daarin ieder zijn of haar eigenheid, idealiter.
Hier in de kerk komen we samen om daarover te mijmeren en te zingen, om ons naar binnen te keren, wat wij dan de inkeer noemen. Te mijmeren over het leven. We stellen ons de vraag wat de kern daarvan is, of er een kern is, en of je daaruit kan leven, geïnspireerd, of je kunt delen in de geest die tot je komt en die geest in je leven gestalte geeft. Door te leven met een opdracht of een taak. Misschien zijn dit te grote woorden, taak en opdracht. Je zou kunnen denken dat je iets moet doen en dat je nalatig bent als je daaraan niet voldoet. Misschien wordt alleen maar een houding van je gevraagd en worden je geen taken opgelegd, wordt er alleen maar gevraagd om je aanwezigheid en al het andere vloeit daaruit voort. Je aanwezigheid betekent dat je er bent, dat je er bent voor elkaar, dat je naar elkaar hoort, elkaar aanvaardt en dat je elkaar bevestigt in de manier waarop een ieder is. En dan bedoel ik ook zoals je innerlijk bent. En ik ga dan nog een stapje verder en dan gebruik ik toch maar religieuze termen, dat je elkaar bevestigt in je innerlijk leven waarin je contact maakt met de Eeuwige. Hoe dat er ook uitziet of verwoord wordt. Dan gaat het om de intimiteit van de ziel. Daarin laat je je eigen zijn los. En daarin kun je een openheid ervaren naar de grond van je bestaan. Je gaat een innerlijke weg. Hoe meer je op deze weg gaat des te meer kun je ook open staan voor de mensen op die weg. En kun je de ander ontmoeten op deze weg. Je kunt de ander op dat innerlijke pad herkennen.
Dit zijn zoekende woorden. Want waaraan moet je je vasthouden? Er is geen objectiviteit. Een ander kan andere woorden gebruiken. Maar iedereen herkent wel de zoektocht naar wat wezenlijk voor je is, ook al gebruik je geen religieuze woorden. Wat heeft zin, betekenis voor je? En laat je je daardoor gezeggen?
Het is ook deze weg die je aan elkaar doorgeeft, met de kuilen in die weg, de omgewaaide bomen die erover liggen. Misschien zijn er wel veel te veel obstakels. Maar je bent onderweg met elkaar, of je komt elkaar even tegen. Want je hoeft niet dezelfde weg te gaan. Maar geeft dat geen strijd?

De twee stukjes die ik uit de Bijbel heb gelezen herinneren daaraan. Ze vertellen allebei van een afscheidssituatie. Het eerste stukje staat helemaal aan het einde van de Hebreeuwse Bijbel. Ze zijn de laatste woorden daarvan. Er wordt in onze vertaling van verzoening gesproken, van een verzoening tussen de generaties, van ouders met hun kinderen en omgekeerd van kinderen met hun ouders. Want het gaat nog wel eens mis tussen beide. En als het mis gaat ontstaan er wonden, en als dit ontkend wordt, grote onverschilligheden. ‘Nee hoor, mij doet het niets.’ Maar door onverschilligheid worden de wonden alleen maar uit het zicht gehouden, gevoelloos gemaakt.
Bij een verzoening staat iets op het spel. Zou de verzoening mislukken dan ontstaat groter ellende. Dat is nog steeds zo in onze wereld. Als de verzoening mislukt, als er geen oplossing wordt gevonden voor onze conflicten, dan dreigt er vernietiging, dan wordt het land met de ban geslagen, zoals de profeet Maleachi zegt daar aan het eind van de Hebreeuwse Bijbel. Dat betekent dat er van het land niets overblijft. Voor land mag je ook aarde vertalen. Het is hetzelfde woord. De aarde staat op het spel. De aarde staat op het spel als de conflicten tussen de generaties, maar je mag ook zeggen – niet helemaal in overeenstemming met de boodschap van Maleachi, maar laten we het toch zo zeggen – tussen de volkeren niet worden bijgelegd. En wat houdt die verzoening in? De oudere Bijbelvertalingen geven dan raad. De verzoening komt tot stand als het hart van de vaderen terug wordt gevoerd naar de kinderen; en omgekeerd als het hart van de kinderen wordt teruggeleid naar de ouderen. Ik weet niet goed wat daar ooit speelde. Ik heb wel een idee, maar dat laten we even terzijde. Er wordt van een generatieconflict verteld, een conflict dat ontaardde in harteloosheid. Een conflict met een enorme impact. En dan sta je voor de keuze: gaan we daarmee door tot ieders ellende of laten we eindelijk het hart spreken? En vechten we onze conflicten nu eens niet uit tot op het laatste bot? Durven we een stap terug te doen uit het conflict? Gemakkelijk is dat niet, is het nooit. Maleachi beseft dit. Hij stelt de strijdende partijen de komst van de profeet Elia in het vooruitzicht die de twistende partijen bij elkaar moet brengen. De profeet als verzoener en conflictbemiddelaar. En lukt het dan nog niet dan is Maleachi resoluut. Jammer. Maar dan zal God hun wel een les leren. Op deze manier, als Maleachi, spreken wij niet. Maar wij zien wel – mag je hopen – dat niet eindigende conflicten leiden van kwaad tot erger.
Daarom die zaligspreking. Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven. De zaligspreking is het antwoord op de conflictsituatie waarvan Maleachi spreekt. Misschien zou je eraan mogen toevoegen, zoals Lucas wel doet: Wee de hardnekkigen, want zij denken hun gelijk nu reeds binnen te hebben. Maar zij missen

Wat wij aan elkaar doorgeven – want daarom gaat het vandaag toch – dat wij met een open hart – en niet zozeer met een open vizier, wat ook mag, maar het is weer zo’n strijdterm – dat we met een open hart tegenover elkaar staan. Dat is wat we liefde noemen, mededogen. Het is de houding van de zachtmoedigen. Dat is een innerlijke houding. We redden onze aarde niet door hardnekkig op het ingeslagen pad door te gaan. Door onze problemen te ontkennen. Misschien moeten we ook niet direct klaar staan met oplossingen, maar wel een stap terug doen.
Die houding kunnen we als de kern beschouwen van wat we aan elkaar meegeven. Zachtmoedigheid, mededogen. Dat is ook wat we in elkaar waarderen. De liefde. Daarom doet het zo’n pijn om elkaar door de dood te verliezen, of het nu om ouders en kinderen gaat, om partners of om vrienden. Hoe meer die liefde tussen mensen gestalte heeft gekregen des te schrijnender en wezenlozer is het om alleen te zijn. Omdat als we willen uitreiken naar de ander een levend antwoord uitblijft. Er is enkel nog herinnering.
En natuurlijk, in de loop van de tijd vindt die zachtmoedigheid nieuwe wegen. Daarop loopt dat gesprekje in het Johannesevangelie vooruit. De driehoek tussen Maria, Johannes en Jezus, de moeder, de leerling en de zoon. Johannes en Maria worden verbonden als moeder en zoon. Het hart van de moeder wordt op Johannes gericht en dat van Johannes op Maria. Het is dat hart wat blijft, wat we doorgeven aan elkaar in ons leven. De kern. Maar daarom kan het zo afschuwelijk pijn doen als we elkaar moeten verliezen. Dan moeten we zolang wachten tot het hart weer in blijde herinnering tot ons komt.

Amen.