‘Wat ons beweegt en gaande houdt’, 20 oktober 2019

Ilja Leonard Pfeijffer,
De kracht van het geschreven woord
Deuteronomium 30: 11 – 16
Johannes 1: 1 – 8, 14 – 15a

 

Gemeente,

Wat ons beweegt en gaande houdt, het is een woord, een oud gerucht…
Dit woord dat ons ontketend heeft, bevrijdt van tirannie en dwang…
Dit woord, de bron waar ik jou vind en waar jij mij te drinken geeft…
Waar leven pelgrimeren wordt, ons zoeken tot een samengaan…
Zo lang dit woord gefluisterd wordt, blijven wij zoeken naar de bron…
reikhalzend waar het heen moet gaan en dorstend naar wat ooit begon.

Met de beginregeltjes van de coupletten en de laatste slotregel kun je – misschien wat onbeholpen – het lied van Sytze de Vries samenvatten. Het lied vertelt van oorsprong en bestemming, van de zin van ons leven, van bevrijding; het vertelt ook van samengaan, van hoe mensen kunnen samenkomen zonder tirannie en dwang. Het vertelt van de drijvende kracht in deze vertelling, dat zij elkaar te drinken geven om de dorst te lessen naar vrede en gerechtigheid. Dat gebaar maakt hen tot een gemeenschap. Gods gemeente, zegt Sytze de Vries.

De naam van God wordt maar eenmaal in het lied genoemd. Dat is wanneer deze gemeenschap bij name wordt genoemd. Deze gemeenschap is de plaats waar de vertelling wordt doorgegeven. Het is het woord, het verhaal van vrede en recht. Het is het woord dat in den beginne het licht deed overwinnen. Maar dat is weer een ander lied.
Wij zingen in de kerk het lied van bevrijding. Het is de plaats waar je op adem kunt komen.

Maar dit gebeurt niet alleen in de kerk. Die gemeenschap is breder. Ik heb het gedicht van Ilja Pfeijffer gelezen. Hij heeft het geschreven voor de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Wel richt hij zich als schrijver op het geschreven woord. Niet vreemd indien je een gedicht voor een bibliotheek schrijft. Maar maakt het veel uit? Geschreven woorden kunnen alleen kracht uitoefenen als ze gezegd worden, zachtjes in jezelf of hardop met elkaar. Want zo word je bezield, alleen dan kunnen woorden je in beweging brengen en tot een kracht worden. Alleen dan, wanneer woorden tot leven komen, als ze tot bewustzijn worden gebracht, als ze worden naverteld en tot zinnen worden. Dat is de kracht van de lezer en van een gemeenschap.

Maar ook de schrijver heeft macht – hij neemt het initiatief, hij kan de zinnen, die leven in zijn hoofd, neerschrijven. Maar dan moet hij wel wachten tot er een lezer komt. En komt die lezer, dan verbaast deze zich. Want wat leest hij bij Pfeijffer? Hij herkent een verhaal dat hij uit andere bron kent. Hij bemerkt dat Ilja Pfeijffer, de dichter waar het initiatief lijkt te beginnen, zelf ook weer in een traditie staat, in ieder geval die traditie aanraakt en op zijn wijze verder leidt. Het valt u natuurlijk ook op dat er in dit gedicht wordt gesproken van de wereld die met een woord begint – in den beginne was het woord – en dat de mens namen geeft, dat de dood wordt overwonnen en dat de dichter naar zijn beeld de chaos – laat ik zo maar even de tweedracht waarvan sprake is noemen – dat hij die herschept. Pfeijffer speelt met een traditie en leidt zo die traditie verder. En de manier waarop hij dat doet is door het woordje als te gebruiken. Als heel de wereld met een woord begon. Dit klinkt anders dan ‘In den beginne’ dat veel steviger gezegd wordt. Is het een kritiek daarop? Een kritiek op het Johannesevangelie en op het scheppingsverhaal, dit als? Maar ze hebben tenslotte nóg een gezamenlijk punt. Het verhaal van Pfeijffer loopt net als bij Sytze de Vries uit op de vorming van gemeenschap. Het woord sticht gemeenschap. Al is deze bij Pfeijffer wel wat raadselachtiger dan bij De Vries, door die ik en die jij. Maar net als bij Sytze de Vries overwint het woord ‘alles wat ons uit elkaar kwam drijven’.
De kracht van het woord. Maar welk woord?

Als heel de wereld met een woord begon.
Nog niet lang geleden stond er in de krant een plaatje van de geschiedenis van het heelal. Dat was na de toekenning van de nobelprijzen voor natuurkunde. Het plaatje was niet groter dan zeg acht centimeter, maar wat het uitbeeldde betrof iets gigantisch, een periode van 14 miljard jaar. Van de oerknal tot het heden. Het heelal werd als een soort toeter afgebeeld, een geluidshoorn die steeds groter en wijder wordt. En op het randje van die steeds verder uitdijende hoorn bevinden wij ons, ergens.
Als je dat beeld tot je laat doordringen kun je er heel stil van worden. Wat is dan de mens? Zijn zijn dagen niet als gras? Het is heel knap om zo de ontwikkeling van het heelal uit te beelden en begrijpelijk te maken. Maar ondertussen begrijp je, begrijp ik er niets van. Zo, onzichtbaar klein wordt de mens, en waar is zijn God? Die komt helemaal niet voor in dat plaatje. Wat is de zin van dat alles?
Nu is het geen woord, maar een knal waarmee de wereld begint. Maar als er niemand is om dat te horen, kun je dan nog wel van een knal spreken? Als de eerste 400.000 jaar na het eerste begin zo heet waren dat er geen licht uit ontsnappen kon, kun je dan nog wel van tijd spreken? En van licht? En pas daarna, zo luidde het bijschrift, ontstond er een geluid, een geluid dat nog steeds waarneembaar is, tenminste voor sterrenkundigen.
Van dat plaatje wil ik helemaal niets afdoen – daarvoor vind ik het veel te interessant, onbegrijpelijk interessant, dat wel – maar wat is dan de mens en wat is de zin van dit alles?

Dan komt er een dichter die zegt: als de wereld met een woord begon. En nu begrijp ik, hij wil daarmee niets ten nadele zeggen over het Johannesevangelie of van het Genesisverhaal. Integendeel. Eigenlijk zegt hij: laten we eens op een heel andere manier naar dat heelal kijken dan de sterrenkunde. En dan gaat hij verder en geeft als dichter een antwoord op die vraag naar de mens. Als de wereld met een woord begon, laat dan de zin van dit alles zinnen zijn. Gewoon, zinnetjes die wij met elkaar uitwisselen. De zinnetjes waarmee wij het contact met elkaar onderhouden. Dat is de zin van dit alles. En je begrijpt dat hij daardoor een heel ander perspectief opent. Dat wij spreken over de zin van dit alles is de allerlaatste ontwikkeling van dat heelal waardoor alles op zijn kop wordt gesteld. Er is iets wat uitstijgt boven dat natuurlijke proces van het heelal, iets dat is begonnen met de ontwikkeling van het leven op onze aarde. En dat uitmondt in de komst van de woorden. En door die woorden – of door het woord – bewegen wij ons naar elkaar toe. Vormen wij een gemeenschap, de gemeente van God. Althans dat kan.

Woorden kunnen ook een andere werking hebben vertelt Pfeijffer. Daaraan herinnert ook het Johannesevangelie Woorden kunnen geweld kweken. Op deze manier ontmoeten wij het woord vandaag de dag zo vaak, de woorden die ons uiteen drijven. En de kwaadaardige werking daarvan is niet gering. Maar dan is daar opnieuw de dichter, – en dat vind ik het geweldige van dit gedicht van Pfeijffer, dat hij een ik laat spreken, die naar zijn beeld met inkt van zijn gedicht weer alles herschept. Opnieuw goed maakt.  Ook deze woorden zou je verkeerd kunnen verstaan. Alsof deze dichter de plaats van God zou gaan innemen. In zekere zin is dat misschien zelfs zo, maar op een manier, in een rol die ieder mens kan vervullen. Dan vertelt hij dat het ’t werk is van de dichter of van het woord ‘alles wat ons uit elkaar kwam drijven’ te herscheppen naar mijn beeld met inkt van mijn gedicht. Dat is de taak van de dichter, in ieder geval van deze dichter. Ik wil Pfeijffer met het volgende niet beledigen: hier wordt de dichter als een dominee. Hij laat zien wat er in het woord schuilt. Het is het woord zelf dat op communicatie gericht is, op communie, gemeenschap. Je kunt ook zeggen, de dichter wordt als een priester – of wat hetzelfde is: als een willekeurig mens die in zich het beeld van de schepper vindt.

Dit is wat in de woorden van Johannes klinkt:
In het begin was het woord,
en het woord was bij God en het woord was God.
Dit was in het begin bij God.
Alles is erdoor ontstaan
en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat.
In het woord was leven en het leven was het licht voor de mensen.
Het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis heeft het niet in zijn macht gekregen.

Het woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond,
vol van goedheid en waarheid,
en wij hebben zijn grootheid gezien,
de grootheid van de enige Zoon van de Vader.

Het is wat ons beweegt en gaande houdt.
Amen

 

Het gedicht ‘De kracht van het geschreven woord’ is opgedragen aan de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Zie: https://www.kb.nl/ilja-leonard-pfeijffer-de-kracht-van-het-geschreven-woord