‘Verwachting’, 4e advent, 22 december 2019
Verwachting
Jesaja 35: 1 – 4a, 5 – 7
Lucas1: 26 – 33
Lucas 1: 46 – 55
Gemeente
Wanneer je de liederen op je in laat werken die we vandaag zingen dan springen een aantal thema’s in het oog. De belangrijkste daarvan is wel de verwachting. ‘De intocht is op handen’, ‘De toekomst van de Heer is daar’. Daarmee wordt iets over de kerstperiode gezegd. Maar wordt er ook niet iets over ons gewone leven gezegd? Want zonder verwachting leven we niet. Zonder verwachtingen wordt het grijs om ons heen. Ons dagelijks leven wordt door onze verwachtingen gekleurd. We lezen wel vaak en misschien zeggen we het ook, dat we in het hier en nu zouden moeten zijn, want iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen, maar de wijze waarop we in het nu staan wordt toch wel gekleurd door die verwachtingen. Wie uitziet naar iets fijns, die zal zich bij alles wat hij doet, opgetogen voelen. Wie angstig is voor iets dat gaat gebeuren, staat niet onbevangen in het leven van vandaag. Betekent het nu dat de oproep om vooral in het hier en nu te leven overbodig is? Nee, natuurlijk niet. Want mensen kunnen hun verwachtingen zo verschrikkelijk opblazen dat zij nog alleen beren op hun weg zien, alleen maar zorgen, alleen maar kwaad. Of juist het tegendeel. Dan kan het goed zijn om te zeggen, blijf nu eens bij wat er nu is. Maar dit nu is wel gekleurd door die verwachtingen. Dat kan ook niet anders. Je verwachtingen en plannen geven pit aan je leven, geven je energie, motivatie. Het wordt problematisch als je zonder je verwachtingen in het leven moet staan. Dan wordt het leven grijs en doods.
Zo gezien is de adventstijd niet iets bijzonders. En toch is het bijzonder. Dat komt door de aard van wat wordt verwacht. Het gaat om iets uitzonderlijks, iets van een andere orde dan onze gewone verwachtingen, dat daarboven uitsteekt. Dat iets is van de hemel.
Nu kunt u zeggen, dat is mij te groot. Blijf toch eens in het hier en nu, blijf toch eens op de aarde. Ja, dat is ook mijn bedoeling.
In de liederen van vandaag is de verwachting het belangrijkste thema. Maar we vinden ook andere die met die verwachting te maken hebben. Daarvan noem ik een paar.
- De eerste is: de oproep om alert te zijn. Opgelet jullie mensen – hou je bij de les – bereid je voor, slaap niet in, maar maak licht! Hou de verwachting levend! Wel wordt het gezegd met heel gedateerde woorden. ‘Verwacht de komst des Heren.’ ‘Ga uw koning tegemoet.’ Die gedateerde woorden geven aan wie, wat er wordt verwacht, waarom je alert moet zijn.
Maar zouden we het niet anders kunnen zeggen?
- Daarnaast is er het gebed. Dan worden niet de mensen aangesproken om bij de les te blijven, maar God, de Eeuwige. Hij wordt aangesproken vanuit een gemis. Hij wordt gemist, de hemel wordt gemist. Er is zo weinig hemel hier op aarde. Dat is een ander gevoel dan het gespannen uitzien op wat komt. Het gebed luidt dan: de wereld wacht. Kom tot ons. Wij hebben je nodig.
- Dan weer is er een combinatie van die twee. Nog weer een ander gevoel wordt geraakt. Ga die koning tegemoet, de koning die al onder weg is. Ga, vat moed, wees onbezorgd. Er wordt je moed ingesproken en ook iets van onbekommerdheid. Misschien gaat het daarom vooral, die onbezorgdheid, het vertrouwen, meer nog dan de alertheid en meer nog dan het gemis.
- Al deze gevoelens hebben te maken met de beleving van donker en licht. Dit is het steeds terugkerende thema in deze liederen. We bevinden ons in het donker en gaan naar het licht, naar het einde van de nacht. En dat kan om veel gaan: het einde van vervolging, van pesterijen, van verdriet en rouw. Komen we daaruit dan breekt het licht aan.
- En dan tenslotte – we moeten ons beperken – dan is er dat thema van het koningschap. De koning die ons tegemoet komt. En het is zo moeilijk om hiervoor actuele woorden te vinden. Want op deze manier beleven wij onze regeringsleiders niet, niet meer. Integendeel zou ik zeggen. Maar nu gaat het er niet alleen om dat het woordje koning niet alledaags meer is. Het gaat ook om een bijzonder koningschap. Het gaat om een macht, die geen macht is. De koning is een kind. Het kind is een koning. Het gaat dan om een bevrijding uit het denken in termen van de koningsheerschappij. Hoe moet je dat nu zeggen? Een bevrijding uit het bestel waarin wij leven. Een bevrijding uit knellende banden.
Dit zijn thema’s die we ontmoeten in de liederen die we zingen het kerstfeest tegemoet. Vaak hele alledaagse thema’s, die het hele jaar doorspelen. Tegen het kerstfeest krijgen ze een extra accent door het donker dat ons omringt. En door onze hoop dat daaraan een einde komt.
Wat is dan waarop we hopen?
Laten we dan maar stil staan bij dat koningschap. Wat is dat? Kunnen we er andere woorden voor vinden? Eigentijdse woorden? Laten we maar proberen. Kun je nog wel woorden als koning, heerser, heerschappij gebruiken? Meer nog, konden de bijbelschrijvers dat toen al doen? Want waar zij op doelen is het tegendeel ervan: om niet-te-heersen, om geen-koning-te-zijn, om het afstand doen van macht. Om vrijlaten en om vrijgelaten worden.
Maar dat botst in onze samenleving. Wij vormen een samenleving juist om samen te kunnen leven. En we moeten afspraken maken hoe we dat doen. Daaruit volgen regels en verplichtingen. En die regels moeten gehandhaafd worden. Dan kun je niet zonder autoriteit en macht. En de regels moeten gehandhaafd worden, daardoor kunnen ze gaan knellen. Hoe voorkom je dat? Ze kunnen gaan knellen niet alleen voor mensen die er de dupe van worden, maar ook op een heel bijzondere manier voor de mensen die ze handhaven. Want ook zij worden erdoor getekend, raken verhard, verbeten. Dan ontstaan de culturen van overheersing.
En dan hebben we het alleen nog maar over de gewone wijze van omgaan in de samenleving, waarin ieder op zijn, haar manier het goede probeert na te streven. Het misdadige en het bewust streven naar machtsvorming laten we er nog buiten.
En toch, toch zoeken we naar bevrijding en ontspanning.
Is dat wat we zien in het Christuskind? Dat we een weg zoeken om te ontkomen aan die heel alledaagse manier van omgang met elkaar die ons niettemin klem kan zetten? Eigenlijk is dat een onmogelijkheid, net zo onmogelijk als het opspringen van de verlamden en het zien van de blinden. Maar alleen al de gedachte dat we willen ontsnappen uit een bestel waarin we naar ons gevoel klein worden gehouden en bekneld raken, alleen al de gedachte is een opening om verder te komen. We kunnen niet, maar we willen zo graag. Uit dit besef ontspringt het gebed om de komst van de Heer. En is dat niet het licht dat in onze duisternis schijnt? Zien we zo niet een richting waarin we in het alledaagse mee kunnen werken? De vrede op aarde. De hemel die zich over de aarde ontfermt? Niet omdat het er is, maar omdat het ons wordt geopenbaard?
Er is één lied dat niet aan de orde is geweest, dat is het loflied van Maria. ‘Mijn ziel maakt groot de Heer, mijn geest verheugt zich zeer.’ Misschien kunnen wij de eerste woorden lezen als een aanmoediging. Zonder die t, zodat we onszelf aanspreken: ‘Mijn ziel, maak groot de Heer’. Zo wordt bij Jesaja de luister van de Eeuwige gezien in de schoonheid van de aarde. Zo wordt in onze verwachtingen van alledag een verwachting zichtbaar die daar ver bovenuit reikt en die onze verwachtingen glans geeft, en ons leven kleur. Daarom kunnen we God loven, en ook daartoe.
Amen