‘Vertrouwen’, startzondag, 10 september 2017

Psalm 139: 23 en 24
Psalm 139: 1 – 8, 11 – 18a
In mijn hart, Liedboek p. 1418

 

Gemeente,

Dit is de startzondag. Maar ja, wat is een startzondag? Is niet elke zondag een start, de eerste dag van de week? Meer nog, is niet elke dag van de week een opnieuw beginnen, steeds weer: het licht gaat op; je maakt je los van de nacht, van het duister, misschien wel van de boeien van het verleden, je ontdoet je van de sleur. Zou op deze wijze niet elke dag een bevrijding kunnen zijn?

Beetje overtrokken? Te veel gevraagd? Elke dag een bevrijding? Wordt dit geen verandering om de verandering? En wat betekent nu verandering? Blijft bij alle verandering niet veel meer van het verleden bewaard dan wie ook maar denkt? En dan, geeft continuïteit, regelmaat niet een enorme rust?

Staan we bij deze vragen stil dan kunnen we twee bewegingen in het leven onderkennen. Die van het zoeken naar rust en vertrouwdheid èn die van de opwekking, het uitbreken uit het leven van alledag. Mens durf toch te leven! Beide zijn belangrijk.

Wat betekent dan een startzondag? Geeft dit moment een nieuwe impuls, of weet je het langzamerhand wel? Als je een aantal jaar een startzondag hebt meegemaakt, gaat dit dan niet zelf weer een gewoonte worden?

Opnieuw beginnen telkens weer: de oproep tot actie èn daarnaast genieten van de rust. Hou je je vast aan één van deze twee, aan de rust of aan de actie dan kun je daarover grote meningsverschillen krijgen. Want de ene mens zit anders in elkaar dan een ander en verkeert ook in een andere fase van het leven dan de ander. Zo ontstaat veel onbegrip. Tussen jeugd en ouderen. Mannen en vrouwen. Links en rechts. Maar horen de twee niet bij elkaar, beweging en rust? Gaat het dan wel om een start, om een nieuwe impuls? Of gaat het om iets anders? Een impuls, maar waartoe? Van waaruit?

We hebben delen uit Psalm 139 gelezen. Dit is niet direct een psalm die tot actie aanzet. Eerder een psalm van verwondering, stilte, van het besef van de aanwezigheid van God, van vertrouwen. Heeft deze psalm te maken met de dynamiek van rust en dan weer actie? Nou nee, laten we maar eerlijk zijn.

Toch, als dit is gezegd kun je ook dieper graven. Deze psalm heeft bij remonstranten in het verleden een speciale betekenis gekregen. Juist omdat er zo’n diep vertrouwen in God uit spreekt. Maar wat is dat godsvertrouwen? Kun je dat nog zeggen? Is het spreken over God niet op zijn retour? Ja, zou je kunnen zeggen, dit spreken is op zijn retour. Spreken over is iets anders dan vertrouwen in. Het gaat niet om een intellectuele exercitie. Eerder heeft godsvertrouwen met overgave te maken. Met een diep besef van veiligheid; ja, van rust. Daar komt dit woord dan toch weer. Maar dan toch een andere rust dan die van het niets doen.

Dit vertrouwen wordt op een bijzondere wijze verwoord. Het is wederzijds. Vertrouwen in God wordt verwoord door het besef dat God met ons vertrouwd is. Wij worden gekend en gezien. Ik zeg wij en ons, maar in psalmen is het heel persoonlijk. Er is een ik aan het woord, een iemand. Boven de psalm staat ook dat het een psalm van David is. Het is geen collectief, geen gemeenschap die zich hier uitspreekt . Er is een mens die zich tot God richt. Die zich gesteund weet, die de aanwezigheid aanvoelt van de Eeuwige: u omsluit mij, van achter en van voren, u legt uw hand op mij. Dit is zo nabij dat het tastbaar en voelbaar wordt. Zo wordt het gezegd.

Je zou het er bijkans benauwd van kunnen krijgen. Want ontsnappen aan deze aandacht is niet mogelijk. Want ook hoog in de hemel daar is God – wel dit werd van oudsher nu altijd gedacht en daarmee hebben we nu zo’n moeite – maar ook in het dodenrijk is hij. Zo hoog en zo diep in de aarde, en ook als je zover mogelijk naar het oosten gaat, daar waar de zon opkomt, waar de dageraad begint, daar is hij en omgekeerd naar het westen, voorbij de verste zee, ook daar is hij. Er is geen ontsnappen aan.

Maar zo wordt het niet gezegd. Eerder zou je kunnen zeggen, wij zijn nooit buiten God. Wat we ook doen, wat we ook meemaken, deze God of het nu een hij is of een zij, is altijd met ons. Maar op een bijzondere manier. Wie het bestaan, wie zijn eigen bestaan ervaart als een wonder komt heel dicht bij deze God. Want in de ervaring van het wonderbaarlijke van het bestaan, daarin wordt God geloofd. ‘Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan.’ Het is het wonder van het bestaan, waarin God verschijnt. Zo is hij bij ons. Zo kan hij worden ervaren.

Merk even op: God wordt niet bedankt voor het bestaan. Er is geen dank verschuldigd. Maar er is wel dankbaarheid, laat ik het zo maar zeggen. Wie stil staat bij het leven, bij het eigen leven, wie het wonder ervan ervaart, ervaart de aanwezigheid van deze God. Het is de vertrouwdheid die uit het wonder spreekt. Daaraan is geen ontsnappen. Hoe graag ik misschien ook zou willen. Want je wilt natuurlijk vrij zijn, niet op de vingers gekeken worden, want van die ouderlijke figuur wil je af – want zo wordt God vaak gezien. Je wilt van die controlerende vaderfiguur af. Ja, daarvan mag je ook af. Maar de vertrouwdheid blijft je omringen. Hoe ik ook mijn best doe, zelfs al zou ik mij inlaten met het duister van het bestaan en me daardoor zou laten opslokken, ook dan zou het duister voor hem niet donker zijn, het zou helder zijn als het licht.

U kent mij, u doorgrondt mij. U kent mij lang voordat ik mijzelf kende. U was het die mij weefde in de buik van mijn moeder, kunstig geweven in de schoot van de aarde. Uw ogen zagen mijn vormeloze begin.

God en de natuur hangen heel nauw samen. Hij vormt de natuur en zijn ogen zien het gebeuren. En dit alles ligt buiten ons bereik. Wij kunnen er alleen met verwonderde ogen naar kijken. Op deze wijze komt God tot ons. De verwondering voedt de vertrouwdheid, waardoor je je thuis kunt voelen in deze schepping.

Wij zouden er met verwonderde ogen naar moeten kijken. Daardoor zouden we het ontzagwekkende ervan zien. We doen dit niet altijd. We proberen dit leven, deze natuur in onze grip te krijgen. Soms alleen maar om meer te weten, soms om mensen van dienst te kunnen zijn. Daarmee is niets mis, zolang we het wonderbaarlijke ervan beseffen en ons realiseren dat deze schepping uiteindelijk niet in onze macht ligt. Dat we maar kleine stapjes doen om het wonder te onthullen. Maar mensen maken er zo vaak een machtsspel van. In hun grootspraak roepen in de achttiende eeuw mensen dat de mens als een machine is. Beheersbaar dus, ontworpen, geheel te kenen. Maar een mens is heel iets anders. Kent liefde en toewijding. En in de twintigste eeuw wordt geroepen dat de mens als een computer is. En de ambitie is een nog voortreffelijker computer te ontwikkelen. Maar de mens is geen computer. Hij kent leed en verdriet. Hij lijdt soms aan het bestaan. Ik zie het computers niet doen. Wat zal er in de komende tijd niet ontwikkeld worden en welke grootspraak zal daaruit niet volgen? Het wonder van het bestaan onttrekt zich daaraan, gaat veel dieper, het gaat ver buiten ons kennende bewustzijn. Het geschiedt in de schoot van de aarde. Het onttrekt zich aan onze macht. En wie het contact verliest met dat wonder valt terug op wat mensen vermogen voort te brengen: technische apparaten, steeds geavanceerder. Wordt de wereld daartoe beperkt dan gaat het meest wezenlijke verloren. Iets wat helemaal niet moeilijk is en tegelijkertijd zo moeilijk: liefde geven en aandacht. Daarvoor hoef je niet technisch hoog ontwikkeld te zijn, maar wel moreel. Denk maar aan Paulus: ook al ‘doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen’, ja ook dat, maar ‘had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.’ Dat is het. Het geheim van het mens-zijn.

Er is in deze psalm een passage (139: 19-22) die in strijd lijkt met alles wat hier wordt gezegd, en eigenlijk daarmee ook in strijd is. Ik heb het niet voorgelezen. Daarin wordt over haat gesproken jegens mensen die zich tegen God keren. Dat is een ongemakkelijke passage. Dat vind ik ook. ‘God breng de zondaars om’, ‘zij zijn mijn vijand geworden.’ – Zo moet het maar niet meer worden gezegd. Hoewel…, één van mijn hoogleraren gedurende mijn opleiding zei dat haat soms op zijn plaats is, en hij doelde op het optreden van de Verenigde Staten in Vietnam. En je kunt denken aan al die regiems die mensen vertrappen. Maar moet het zo worden gezegd? Krijgt haat op deze wijze niet het laatste woord?

Als je de psalm leest wordt van deze vijanden één voorbeeld gegeven. Het gaat om mensen die bloed aan hun handen hebben. Mensen dus die het tegendeel doen van het scheppingsproces dat hier wordt beschreven, door dit af te breken. Mensen bij wie het ontzag voor het wonder van het bestaan volstrekt is weggevallen. Maar of haat dan het laatste woord moet zijn? Val je zo niet in de kuil die de tegenstanders hebben gegraven? Want haat verliest het contact met het wonder dat het bestaan is. Op onschuldiger niveau: als je terug gaat schreeuwen tegen de schreeuwers op het internet, doe je dan niet hetzelfde als zij? Voor de goede orde, als je onmacht en woede voelt van binnen, soms de impuls voelt opkomen: zo niet! dan is daarmee niets mis. Maar laat dit niet het laatste woord zijn.

In de bijbelse geschriften vindt een discussie plaats. Dit is niet altijd even zichtbaar. Maar ze vindt wel plaats. De ongemakkelijke woorden in Psalm 139 vormen een stem in deze discussie. Een andere moment in dit gesprek is het woord aan het kruis: ‘ze weten niet wat ze doen’ (Lucas 23: 34). Dit is een woord tegen de haat. Handelen uit haat is handelen uit onwetendheid. Onze wereld kent een grote morele onwetendheid. Het woord aan het kruis laat daarentegen een andere kant zien: inlevingsvermogen, zelfs met de daders. Zo wordt een tweezijdigheid zichtbaar: de afkeur van het geweld en het mededogen dat toont dat met de afkeur het laatste woord niet is gezegd.

 

Vandaag vieren we de startzondag. Daarmee komt de vraag naar boven, hoe staan we in onze gemeenschap? Vervolgens, hoe staan wij als gemeenschap in onze samenleving? Actie of het zoeken naar rust? Het gaat om geen van beide. Laat ik kort zijn: we leven vanuit het diepe geheim van het wonder van ons bestaan en we zien met ontferming onze medemensen aan die naar geweld grijpen. En op grond daarvan zeggen we: zo niet!

Het stellingnemen tegen kwaad en onrecht krijgt daardoor een diepe bedding. Het voorkomt dat onze eigen acties zelf ontaarden in geweld.

Amen