‘Verhef uw hart’, 13 januari 2019
Lucas 3: 15 – 16, 4: 14 – 22
Titus 3: 4 – 7
Gemeente,
Verhef uw hart.
Zo luidt de uitnodiging voorafgaand aan de mis in de rooms-katholieke kerk. De uitdrukking zegt iets dat me bezig houdt. Het verheffen van het hart, kan dat zomaar? Als je er al enig gevoel bij hebt, wat dit zou kunnen betekenen? Want wat zeg ik dan eigenlijk? Wanneer je de woorden een paar keer achtereen zegt, kun je denken, ik tenminste, wat wordt hiermee nu bedoeld?
Is dit een opdracht, deze oproep? Nee, het gaat in deze oproep niet om een opdracht, een moeten. Het is eerder een uitnodiging om een innerlijke weg te gaan, een weg van niet-moeten. De oproep is een uitnodiging, geen verplichting. Het is ook een uitnodiging, omdat het niet altijd lukt om zomaar je hart te verheffen.
Ook vraag ik mij af, kan dit zomaar plaats vinden op een willekeurig moment in je leven, buiten de mis?
Direct na de oproep door de priester volgt het antwoord van het kerkvolk: ‘wij zijn met ons hart bij de Heer’. In het Latijn klinkt het nog korter, bijna ongepolijst: ‘Habemus ad Dominum’. Zo snel als het kerkvolk antwoordt zal ik nu niet gaan. Ik wil een ogenblik stil staan bij deze wonderlijke uitspraak. Kun je je hart verheffen? Om het te verheffen moet je het hart toch eerst voelen. Voelen we ons hart dan? En om maar met de deur in huis te vallen, voelt u weleens uw hart?
Zou ik de vraag zomaar stellen, dan verwacht ik allereerst een verbaasd antwoord te krijgen. Wellicht een nee. Of juist zorgelijke reacties, zeker van mensen van onze leeftijd. Het is niet zo best als je je hart voelt. Het orgaan kan zich beter niet laten voelen en gewoon zijn werk doen. Maar dan vergeten we dat het hart niet alleen maar een pomp is die het bloed door het lichaam stuwt.
In tweede instantie zal wellicht een meer overdacht antwoord volgen. Ja, ik voel mijn hart. Het klopt, ik voel het leven. Je voelt je hart leven, daarmee voel je ook het leven.
Vroeger toen mensen nog niet van de bloedsomloop wisten, werd het hart wel gezien als een centrum van emoties. Zo hebben wij dat niet meer op school geleerd. We hebben geleerd wat de functie van het hart is. We weten hoe het eruit ziet. Maar dat het een gevoelsorgaan is? Nou ja, in beeldspraak. In gedichten. Maar bij grote schrik merken we nog wel dat het hart met gevoel te maken heeft. Dan kun je het gevoel krijgen dat je hart stil staat. En in het ergste geval gebeurt dat ook. Als we daarover nadenken en over de gevaren daarvan schieten we direct in een doe-stand. Hoe zit het eigenlijk hier in het gebouw, hier in de kerk? Hebben we in de omgeving een defribilator om in geval van nood het orgaan weer op gang te krijgen? Waar is dat dan? Zelfs de kerkenraad kan er zich mee bezig houden. Allemaal uit voorzorg.
Maar dan ben je toch de veel subtielere gevoelens van het hart weer vergeten. En alleen nog oude uitdrukkingen herinneren ons daaraan. Die vertellen dat iets je ter harte kan gaan. Dat je hart ergens naar uitgaat. Dat je iemand in het hart gesloten hebt.
En we weten precies wat er bedoeld wordt. En dan zouden we denken dat dit allemaal beeldtaal is? Alleen maar beeldtaal? Maar dat is het niet. Het hart is een emotioneel orgaan. Het kan reageren. Het hart kan zich openen voor iemand of zich afsluiten. En als het zich opent voor iemand, of voor een groep mensen, of voor de wereld, dan stel ik me voor dat het zich ontspant.
Het hart ontspant zich terwijl het zijn werk doet. Daarvan weet ik natuurlijk niets, want daarvoor heb ik niet geleerd.
Alleen al dat ik dit zeg, dat ik er niet voor geleerd heb, laat zien hoezeer ik kind van mijn tijd ben. Datgene waarvoor je niet geleerd hebt, daarover kun je niets zeggen. Maar natuurlijk kun je dat wel doen. Want je kunt bij jezelf nagaan wat je gevoelens zijn, wat het met je doet wanneer het hart zich opent. Dan voel je je blijder worden. En als je blij wordt, dan ontspan je je. En als je je hart zich sluit, dan wordt het donkerder in je en om je heen. Dan raak je op je hoede. Dan kan er gevaar te duchten zijn. Dan wil je even de kat uit de boom kijken. Als de dreiging wegvalt dan kun je jezelf weer openen.
Het is goed om die beeldspraak te bewaren. Want je verlaat dan de technisch-medische taal en je treedt binnen in een intermenselijke taal. Je kunt met je hart bij iemand zijn. Hartscontact hebben. En dan hoef je echt niet verliefd te zijn.
Zo kan er ook van het verheffen van het hart gesproken worden. Het is je aandacht richten op iets dat van een hogere orde is. Op wat dan? Op God?
Dit zingen we in het gebruikelijke antwoordlied.
Tot u o Heer is ons hart gericht.
Hier zijn wij open voor uw licht
Gij geeft ons kracht – tot stilt’ en strijd
Kom tot ons, Eeuwige, in de tijd.
Hier wordt het hogere aangeroepen, als een kracht die ons bijstaat in ons bestaan. Het is de bede dat God hier mag zijn op aarde. De Eeuwige in de tijd.
Maar je kunt je hart ook al verheffen in een lied, zomaar een lied, waarin je de hoge tonen volgt en ontroerd raakt.
Het hogere. Het hemelse, God. En wat is dan van lager orde? Het menselijke?
Het gevaar van zulke onderscheidingen is dat er zo gemakkelijk waardeoordelen aan verbonden worden. Het hogere is beter dan het lagere. Als we ons hart verheffen dan laten we het lagere los. Het lagere kan dan het minderwaardige gaan betekenen. Maar is dat juist?
Dat hoeft niet. Er zijn genoeg mensen die er voor pleiten de voeten stevig op de vloer te houden en die al dat streven naar het hogere wat wantrouwig bezien. Waar heb je het over? Zij associëren het aardse met het nuchtere. Het hogere zien ze als ijl en zwevend. En de waardeoordelen zijn alweer gemaakt.
Om deze twee groepen mensen met elkaar te laten praten is best moeilijk. Ze gebruiken dezelfde woorden, spreken dezelfde taal. Maar ze vullen de woorden heel anders in. Ze brengen een andere wereld ter sprake. Wellicht zouden zij alleen naar elkaar moeten luisteren. Niet elkaar met woorden bestoken en geen posities betrekken. Maar dat is zo moeilijk. Dat bewijst wel de verklaring van de afgelopen week over homoseksualiteit.
We hebben een stukje uit de brief aan Titus gelezen. Daarin komt ook een verschil tussen het lagere en het hogere ter sprake. Het wordt anders genoemd. Het gaat om een verschillende levenshoudingen. Laten we zeggen eerst om een houding die sterk wordt afgekeurd. Daarbij gaat het om een levenswijze waarbij kwaad van anderen wordt gesproken. En u weet, kwaadspreken is het tegendeel van zegenen. De schrijver herkent daarin zijn vroegere levenswijze. Het was een leven in het teken van boosaardigheid, van afgunst en haat, van verslaving aan begeerten en lusten. Daarnaast wordt een houding van vredelievendheid en zachtmoedigheid getekend. Deze wordt aangemoedigd. Ik ga daarop niet te veel in. Want dan zou ik ook van de schaduwkanten moeten vertellen die ik in de woorden van de schrijver ontwaar.
Waar het om gaat is dat er een moment is geweest waarin de schrijver en ook zijn lezers uit die eerdere levenshouding zijn gered. Dit woord ‘redden’ gebruikt hij maar keer op keer. Zij zijn uit de houding van de krampachtigheid van het kwaad gered. Er is een andere wind gaan waaien. De goedheid en de mensenliefde van God hebben zich gemanifesteerd. Het is de houding van het geopende hart. Daardoor hebben de schrijver en zijn lezers zich laten inspireren. Die vernieuwende kracht heeft Jezus hun gebracht, de Christus. En waarom? Niet omdat ze er zo hard voor gewerkt hebben en omdat ze het verdiend hebben. Het gaat hier niet om koopwaar. Maar uit barmhartigheid. Barmhartigheid is de bron waaruit het nieuwe leven ontstaat. Het zijn de gevoelens van de ouder voor het kind. Barmhartigheid staat voor het geopende hart. Daarin ontstaat het nieuwe leven dat ons redt.
En nu terug naar het verhef-uw-hart. Waartoe wordt het kerkvolk aangemoedigd het hart te verheffen? Tot de Heer, zegt dat volk zelf. Tot de bron van de barmhartigheid, of van de goedheid of het medelijden, mag u ook zeggen. Wie barmhartigheid wordt bewezen, wordt gezien. Het woordje redden dat de schrijver van de brief aan Titus zo vaak gebruikt, kunnen we in deze zin lezen. Wij zouden dan het woordje ‘zien’ gebruiken. Wie wordt gezien voelt zich in zijn waarde gesteld.
Daarop is het hart gericht, op deze bron. De bron van het erbarmen. Daartoe verheft het zich. Vandaar kan het hart weer terugkeren naar de gewone wereld, afdalen naar de functionele wereld, de wereld van de begeerten en van het kwaadspreken. We gooien nu maar even alles op één hoop. In deze wereld ligt de taak van het hart. Om zelf barmhartigheid te betrachten. Om goed te doen om niet. Dat is de moeilijke taak van de geroepenen, de ekklesia, de gemeente. Een bron van barmhartigheid te zijn. En daarin mag je best weleens falen. Wij zijn geen heiligen. Maar hoe meer je beseft dat je gezien bent, des te beter zul je die taak aan kunnen. Wat Jezus doet bij het avondmaal is een nieuw verbond sluiten met zijn leerlingen om voor deze taak te gaan staan. Opdat er op deze wereld geen onschuldig bloed meer wordt vergoten en geen enkel lichaam meer wordt gebroken.
Amen