‘Storm op zee’, 13 augustus 2017

Jona 2: (2) 3 – 10 (11)
Matteüs 14: 22 – 32

Gemeente,

Over stormen, stormen op zee, op het meer, misschien kun je ook zeggen: in het leven.

Voor een moderne lezer zijn de bijbellezingen niet echt gemakkelijke teksten. Twee stukken die ik niet snel zelf zou hebben uitgezocht. Ze komen uit het bijbelrooster voor vandaag. Dat hoef ik niet te volgen, maar waarom zou ik het niet doen?

Eerst maar over Jona. Daarbij blijft het ook. U zult het verhaal wel kennen. Een korte novelle. Jona is een profeet. Hij ontvangt een opdracht van zijn God waar hij niet veel zin in heeft. Hij moet naar Ninevé gaan, de grote stad. Hij moet de inwoners oproepen hun leven te beteren, want anders wordt de stad verwoest. De ruïnes van Ninevé liggen bij Mosoel in Irak, een stad die onlangs is verwoest. Ook Ninevé heeft dit lot ondergaan, maar later dan dit verhaal van Jona speelt. Misschien wist de verhalenverteller die nog later leefde dit wel.

Goed, Jona moet de inwoners meedelen dat als ze hun leven niet beteren het afgelopen is met hun stad. Jona weigert. Over de redenen daarvan straks. In plaats van naar het oosten af te reizen gaat hij naar het westen, de zee op. Hij wil naar Tarsis vluchten. Voor de kenners onder ons: dit is niet de stad waar de apostel Paulus vandaan komt. Dat is Tarsus dat nu in Turkije ligt. Tarsis lag waarschijnlijk in zuidwest Spanje, aan de kust. Ja, ook die stad is verwoest. De stad lag aan het einde van de wereld, verder kon je niet gaan. Daarheen gaat Jona. Maar dan treft een storm het schip.

Jona beseft dat hij de oorzaak van het natuurgeweld is. Hij is ongehoorzaam. Het is een verhaal van 2500 jaar geleden. De goden- en de mensenwereld zagen er anders uit dan tegenwoordig. De mensen dachten anders. Jona wil het leven van de zeelui niet in gevaar brengen. Hij roept hen toe: zet mij overboord dan komt het wel goed. Uiteindelijk zetten ze hem over boord en de storm gaat liggen.

En Jona? Jona wordt door een grote vis opgeslokt. Drie dagen en drie nachten zit hij in de buik van de vis, als in een veiligholletje. Nou ja, veilig in het ingewand? En dan spuwt de vis hem uit op het land.

Er is nog een kinderliedje dat daaraan herinnert: Jonas in de wallevis, die vannacht gevangen is. Mijn vader zong het, dan werd ik heen en weer geslingerd – zo ging het toe in de buik van de vis – en vervolgens werd ik op bed geworpen. Even lekker ruw doen, en dan zacht terecht komen.

En Jona wordt uitgespuwd – na drie dagen in dit dodenrijk te hebben verkeerd. Maar dan wordt hij opnieuw met zijn opdracht geconfronteerd. Hij moet naar Ninevé gaan. Hij gaat. Hij brengt de boodschap. En wonder boven wonder vindt hij gehoor. Daarop had hij niet gerekend. Hij had buiten de stad al een mooi plaatsje uitgezocht om de ondergang van de stad goed te bekijken. Dat gebeurt niet. Want God zag dat de mensen hun leven beteren en hij laat de stad met rust.

Eind goed, al goed. Maar Jona voelt zich misbruikt. Hij is kwaad, kwaad op God. – U moet even noteren dat hem dit niet kwalijk wordt genomen. Je mag boos zijn op God als dat zo uitkomt. Niets geen heiligschennis of godslastering. – En denk maar dat hij inwendig gevloekt zal hebben. Hij zegt het netjes, maar vol venijn. ‘Ik wist wel dat u een God bent die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw.’ Al het goede dat je van God kunt zeggen, wordt als verwijt gebracht. Dan wordt Jona toch een les meegegeven. God zegt tegen hem: zou ik geen verdriet mogen hebben – en mededogen – om Ninevé, die grote stad, met meer dan 120.000 mensen, onschuldige mensen, die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog alle dieren?

Toch mooi, dat ook de dieren hier een rol spelen. Zij krijgen zelfs het laatste woord in dit verhaal. Er verschijnt een ander godsbeeld.

Jona heeft het er moeilijk mee. Het kan moeilijk zijn om te aanvaarden dat genade en liefde, trouw en vergeving het laatste woord hebben in deze wereld. Meestal is dit niet zo. Juist van deze God, met deze kwaliteiten wilde Jona wegvluchten.

Dit is een verhaal dat vertelt, hoe wij God zien. Een verhaal dat ons vertelt wat er uiteindelijk toe doet in deze wereld. Het is ook een verhaal dat ons vertelt dat het leven van mensen kostbaar is, en ook dat van dieren.

Maar daarmee zijn we er nog niet. Nu begint het pas. Het gaat ook om die drie dagen en nachten die Jona in de buik van de vis doorbrengt. Die drie dagen komen u natuurlijk niet helemaal onbekend voor. De drie dagen in het rijk van de dood, zoals Jona zegt.

Midden in dit verhaal staat een gebed, nou ja gebed? Is dit een gebed? Een psalm. Het wordt in onze bijbeluitgave als poëzie afgedrukt. Lees je nu eens goed, dan vertelt het niets over de buik van een vis. En over de veiligheid die daar wordt geboden.

Wat deze mens in deze psalm doormaakt is helemaal niet veilig. Het water kolkt over hem heen. Het is God die hem erin slingert. Hij zinkt tot de bodem. Verder kan hij niet.

Ook dat is een godsbeeld van die tijd. Helemaal geen aardige vader. Ik hou daarom even op, want wat denkt u? Dit is toch vreemd? Wat heeft het met ons van doen? Mijn beeld van God is dit niet, als ik al een beeld heb van God. Wat moeten wij daarmee?

Daarom dacht ik aanvankelijk ook: een ander bijbelgedeelte zoeken.

Nu kan ik twee kanten opgaan. Ik kan vertellen dat in de loop van de tijd de blik van mensen op God verandert, een ontwikkeling doormaakt. Dat zie je ook in dit verhaal. Kijk maar naar het godsbeeld waar Jona zo op afgeeft. Het is goed om je daarvan bewust te zijn. God verschijnt in de loop van de tijd op steeds andere wijze. Die beelden bijten elkaar soms.

Ik kan ook een andere kant opgaan. Door iets van die psalm te laten zien. Door de verschillende lagen erin zichtbaar te maken. De verschillende gemoedsstemmingen. Laat ik dat doen. Het is wel de moeilijkste weg.

Dit is een psalm. Een psalm is niet altijd eenvoudig. Er worden dingen op scherp gezet. Dit gebeurt hier. De psalm verhaalt niet van een veilig plekje in de vis. De vis speelt helemaal geen rol. De zee des te meer. De zee staat voor het rijk van de dood. Er is een mens, en hij – laat ik het maar bij hij houden – verkeert in doodsnood. Het water slaat over hem heen. Eigenlijk zit hij al in het rijk van de dood. Letterlijk? Het is een beeld. Deze mens kan in ieder geval nog praten. En hoe! Hij zit diep in de problemen. Eerst dacht ik, dit is iemand die zwaar depressief is. Maar dat is niet zo. Iemand die depressief is schreeuwt het niet uit, die wordt stiller en stiller. Maar deze mens ziet nog heel scherp hoe hij eraan toe is, en ook vanwaar hij zijn hulp verwacht.

Hij schreeuwt de wanhoop uit èn, daarnaast, zegt hij dat hij gehoord wordt. Zo begint de psalm.

Het is er allebei. In deze mens zijn twee stemmen te horen: een stem en een tegenstem. En die klinken steeds weer, afwisselend. De tegenstem verandert wel wat van toon, varieert. Dat maakt het ingewikkeld om de psalm goed te volgen. Toch twee stemmen. Er is de stem van degene die om hulp roept, die zijn situatie beschrijft. En er is de stem die daar dwars tegenin gaat. Maar daarna komt de eerste stem weer terug: ‘U slingerde mij de diepte in … ik zink’ en dan de tweede stem weer: ‘maar u trekt mij levend uit de dood omhoog’.

En God? In de psalm hoor je hem niet. Je hoort alleen maar de twee stemmen van deze gelovige. Het gaat om zijn stemmen. En die stemmen gaan tegen elkaar in. We zien, hij is een gewoon mens. In ons zijn ook zo vaak verschillende stemmen te horen.

In welke omstandigheden hij verkeert weet ik niet . Het water komt hem tot ver over de lippen. Maar hij blijft het uitroepen. ‘Nu mijn levensadem mij verlaat’ – overdrijft hij nu niet een beetje? – ‘roep ik u aan Eeuwige en mijn gebed komt tot u in uw heilige tempel.’ En je hoort: dit is niet een eerbiedig gebed. Het is een schreeuw tot God.

Die tegenstem, wat zegt deze nu eigenlijk? Soms denk je: God reageert op de klacht; daarop reageert de man weer ‘u hoort mijn stem’. Maar spreekt God werkelijk? Of dwingt deze mens dit alleen maar af? Even later drukt hij zich veel voorzichtiger uit: ‘eens zal ik opnieuw uw heilige tempel aanschouwen.’

Wat deze mens nìet doet, dat is neerzitten bij zijn tegenslag en maar slikken wat hem overkomt. Daarvan word je depressief. Wat hij ook niet doet is zichzelf veroordelen om die gevoelens van wanhoop en opstandigheid te uiten. Al schreeuwend laat hij zich niet tot zwijgen brengen. En daarnaast ziet hij perspectief en ook dit roept hij uit met alle kracht die in hem is. Hij gaat niet marchanderen. Het is kracht en tegenkracht. Hier wordt geen smeekbede geuit. O, zie mij, en hoor mij toch. Nee, ‘u hoort mij’, ‘u trekt mij levend uit de dood omhoog.’

Hier wordt de levenskracht verzameld. Het is alsof je iets zwaars moet optillen en dan zeg je eerst: hhggg. Je organiseert je kracht. Laat je stem horen. Dat spreekt uit deze psalm.

Het zelfvertrouwen wordt krijgt een boost. Het is het verzamelen van moed. Deze man dwingt zijn redding af.

En dan kan daarna – in het laatste stukje – de rust intreden. Daar komen de verschillende stemmen dichter bij elkaar en kan de dankbaarheid een plaats krijgen. De twee stemmen komen meer tot eenheid. En je hoort deze mens ook tot rust komen. Hij uit zijn dank, hij zegt een godvruchtig leven te gaan leiden. En hij komt tot de conclusie: Het is de Eeuwige die redt. Hij komt tot inzicht. Het is een innerlijk proces.

Dan spuwt de vis hem uit en gaat het andere verhaal weer verder. Jona moet gewoon aan het werk. Naar Ninevé.

Onze wereld is er een van dreigingen en dreigementen geworden. Waar het naar toegaat weet je niet. Vaak denk je er maar niet aan. Soms schrik je. Maar het is heel goed om, als je niet meer ziet zitten om dan te roepen dàt je het niet meer ziet zitten. En om vervolgens met alle kracht die in je is te roepen: en toch komen we eruit! Zo hou je jezelf bij de les. Dat is beter dan depri in een hoekje te gaan zitten. Je verzamelt je kracht door de twee tegendelen niet weg te drukken, maar zo krachtig mogelijk neer te zetten. Allebei. Zo kom je verder. Daarvan getuigt die psalm.

En nu het verhaal van de storm op het meer. Ja daarvoor hebben we geen tijd meer. De tijd is allang om. Misschien toch even dit. Het is Jezus die door de storm over het water loopt. Die zich daarvan niets aantrekt. Wij dreigen weleens te verdrinken in de stormen van ons leven. Maar hij pakt je in alle rust beet. Ook wanneer, zoals bij Petrus, je geloof niet al te groot is. Je wordt eruit getrokken. Je kunt dit heel vroom uitleggen, je kunt ook zeggen: mens wees niet bang, verzamel je kracht. Schreeuw het uit. Van God mag het.

Amen