‘Sterk als de dood is de liefde’, 26 november 2017

 

Herdenking van de gestorvenen

Dietrich Bonhoeffer, Als je van iemand houdt
Psalmen 103: 1, 14 – 16 en 121: 1 – 4, 7 – 8
Hooglied 8: 6b – 9
Matteüs 6: 6 – 8

Mensen leven met gemis. We leren er met vallen en opstaan mee omgaan. Vooral door veel te vallen. En niet alleen mensen, denk ik. Vermoedelijk ook dieren. Het gaat om levende wezen die worden groot gebracht door hun ouders, verzorgd met liefde en warmte. Zij hebben de liefde leren kennen of het gebrek eraan. Dit weten zij dan heel goed. Het wordt ook als een gemis gevoeld, als een leeg huis. Maar ook wie die warmte niet heeft gemist, wie daarin is groot geworden leert in het leven de leegte kennen. Ouders vallen weg, geliefden. Dan ontstaat er een leegte. Er is niemand die deze kan vullen, zegt Bonhoeffer. Want iedere leegte is uniek. Soms is ze groot en bijna niet te dragen, soms behoort ze tot de gang van de dingen en soms beseffen we dat het ook goed is. Bespeuren we zelfs dankbaarheid. In schrijnende gevallen kan ook onverschilligheid gevoeld worden, of boosheid en verontwaardiging. De leegte is nooit zomaar leeg. Ze heeft een kleur, de kleur van onze gevoelens.

Mensen zijn wezens die voorbij gaan. Zijn dagen zijn als het gras, aldus één van de psalmen (103: 15) en hoe ouder je wordt des te meer word je daarmee geconfronteerd. Er ontstaan lege plekken, soms veel te vroeg, soms later en als je heel oud wordt dan kom je in een wereld te leven die bijna onherkenbaar is geworden. Het veranderende leven is het lot van mensen, van dieren, van al het leven. Toch is dit maar één kant van het verhaal.

Het psalmvers zegt wel dat onze dagen als gras zijn, en dat wij zijn als een bloem op het veld die bloeit en verdwijnt zodra de wind hem verzengt. Maar is daarmee alles gezegd?

Er is nog een andere kant. Ga eens na waarvan wij blij worden? Vaak gaat het om nieuwe dingen die je meemaakt, om verrassingen, over ontmoetingen die je maakt, over nieuw leven dat ontstaat, om het oude dat je kunt achterlaten, over kinderen die bij je over de vloer komen. Dat hoort ook bij het veranderende leven. Er is niet alleen maar leegte. Er is ook volheid en vervulling. Liefde.

Er wordt overdreven in deze psalm. We weten natuurlijk heel goed wat er bedoeld wordt als er wordt gezegd dat onze dagen zijn als gras. Maar eenjarig zijn we niet; zo gauw geven mensen het niet op. Gras trouwens ook niet. Bloemen wel. Het wonderlijke is dat we zo kunnen genieten van die cyclus van het gras en de bloemen. Van het voor- en het najaar, van de kleuren ervan. Hoe ouder we worden des te meer indruk maakt de afwisseling van het jonge groen en het grootse kleurenpracht van het najaar. Het is alsof de natuur ons een beeld geeft niet alleen van de enorme levenskracht van het voorjaar, maar ook van de grootsheid van het najaar.

Alsof we worden voorbereid zelf die gang te gaan. Daartoe hoort ook het ervaren van de leegte. Daarmee krijgen we onherroepelijk te maken. Vreugde en verdriet staan dan vlak naast elkaar. Hoe intensiever je genoten hebt van de volheid van het leven des te groter het verdriet om wat je moet loslaten. De leegte is niet zomaar leegte. De leegte wordt gekleurd zoals de bladeren van de bomen kleuren, van het jonge groen naar het rood-gele goud van het najaar.

Er is een ander psalmvers (121): Waar komt mijn hulp vandaan? U kent deze woorden. Het gaat om de hulp die zo vaak aan het begin van een kerkdienst wordt ingeroepen. Maar in deze psalm daaraan nog iets vooraf. Het begint met een heel zintuiglijke ervaring. ‘Ik sla mijn ogen op en zie de hoge bergen aan.’ Dan pas volgt de vraag: ‘Waar komt mijn hulp vandaan?’ En dan het antwoord: ‘Mijn hulp komt van de heer die dit alles heeft geschapen. Mijn herder zal niet slapen.’

Heeft het zin om naar de hoge bergen te kijken? Wij kennen zulke bergen niet eens. Maar je kunt ook zeggen: ‘Ik zie de hoge sterren aan’, of ‘Ik zie naar de hoge wolken’. Wat doe je dan? Je verlegt je aandacht. Je aandacht is niet meer hier op jezelf gericht waar de zorgen wonen en het verdriet. Het is gericht op het ontzagwekkende dat je zomaar kunt ervaren. Dat is natuurlijk geen antwoord op het verdriet, op zorgen die je kunt hebben, maar het is er ook. Het is er samen. Muziek kan je ook daarnaar toe leiden. Omhoog. En nog hoger dan omhoog. In de mis van de katholieke kerk wordt bij de voorbereiding van het eucharistisch gebed gezegd: verhef uw hart, sursum corda. Dat is het. Het is het richten van de aandacht, van het hart omhoog van de aarde. Voorbij aan alle maaksels, voorbij de bergen, voorbij de sterren, en dan volgt nog een stapje: voorbij het voorbij. De psalm maakt dat stapje, net iets verder dan de hoge bergen, hij brengt je bij de schepper die dit alles gemaakt heeft. Wie de hoogte in gaat met de muziek, wie de zangstemmen volgt de hoogte in, die raakt iets wat daar boven uitgaat, wat vervulling geeft, die mens wordt geraakt – die kan geraakt worden. Ook wie het ontzagwekkende van de natuur beleeft, raakt iets wat daar boven uitgaat. Hij of zij komt als een ander mens uit die beleving terug. Iemand kan dan zeggen: fantastisch of heerlijk of hemels.

Nu moet ik uw beleving niet gaan invullen. Maar het kan zijn dat je zegt: ‘alsof de hemel gesproken heeft’. Wie deze beleving kent, kan zeggen: ‘mijn hulp komt van de Heer die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Waarschijnlijk zeg ik die woorden veel te vaak om het bijzondere ervan nog te horen. Als dan vervolgens wordt gezegd: ‘Hij zal je voet niet laten wankelen, hij zal niet sluimeren, je wachter’, wordt daarmee niet teveel gezegd?

Wel, het betekent niet dat je straks niet meer kunt struikelen als je even niet oplet. Of dat er geen onheil je kan overkomen. Het betekent dat je in aanraking bent geweest met een andersoortig heil dat je blik verandert op de dagelijkse gang van zaken, dat je uit een andere bron put waardoor je instelling verandert. Kan ik dan aangeven wat en waar dat is, waarvandaan mijn hulp komt? Nee dat kan ik niet. Ik kan alleen maar de weg wijzen. Of ik? Laten we zeggen deze bijbelwoorden. Zie de hoge bergen aan, waar komt mijn hulp vandaan? Niet van deze bergen zelf, maar vanuit het andere dat daar wordt aangeraakt. Het is geen hulp zoals deze geboden kan worden door een ambulance. Het is een voorbijgaan aan gewoonlijke hulp. Het is zelfs een voorbijgaan aan het voorbij. Voorbij, voorbij, voorbij aan het voorbij. Het is een zenleraar die het zo zegt. Kan iets jou dan nog deren? De Heer behoedt je voor alle kwaad.

Het betekent niet dat het kwaad je niet kan treffen, het ongeluk. Maar je wordt er wel voor behoed. Het kan je je leven niet afnemen. Wel je lijfelijke leven, maar niet wie je bent. Dat is de band van jou of van je ziel met God. En als ik dit zeg, weet ik al dat ik het misverstand oproep en dat God toch als een ambulance wordt begrepen. Dat is hij niet. Het is het geraakt worden door de hemel. Het is het geraakt worden door het zien van de bloem op het veld, door de herfsttooi van de bomen. Door het voelen van de wind die de bloem verwaaid. Het is het ervaren van gratie. Dat wat niets kost en je wordt aangereikt. Genade werd dit genoemd. Liefde kun je het ook noemen. Die gerichtheid van je innerlijk kan je kracht geven om wanneer het teveel wordt in het leven om toch door te gaan.

Zo zeg ik het heel geconcentreerd. Zo moet je het wel zeggen, want als het zo niet wordt gezegd dan blijft het akelig stil om ons heen. Maar nu terug, terug naar de leegte die wordt ervaren. In die leegte kun je alles afwijzen wat hier wordt gezegd door mij. Daarmee is niets mis. Want als je niet het moment van de genade kunt ervaren, de schoonheid van de bloem, de liefelijkheid van je omgeving dan is de tijd er nog niet voor. Hopelijk komt deze nog.

Maar wat is dat dan wat terugkeert, als het dan toch komt? Dat is het hart dat zich naar boven heeft uitgestrekt. Dat is de blik naar boven gericht of naar de bloem op het veld. Dat is wat je hebt leren kennen voordat de leegte ontstond. Het is nog niet genoemd. Maar dat is de liefde waarvan het Hooglied spreekt en zingt. De levenslust. Sterk als de dood is de liefde. Het is de zoektocht in de bijbel om dit tot uitdrukking te brengen. Hier in het Hooglied staat het in al zijn geconcentreerdheid. Het is de liefde die je hebt leren kennen in je jeugd – of niet, want dat kan ook – die je hebt leren kennen bij degene die je los hebt moeten laten, die je kunt ervaren bij degenen die nu om je heen staan. Het is een liefde die voorbijgaat aan al die individuele ervaringen. Het is de liefde waarmee jij je jeugd, waarmee je de overledene en waarmee je ook de leegte waarmee je nu geconfronteerd wordt kunt beschouwen. De liefde die van jou uitgaat. Die liefde die voorbijgaat aan al het gedoe. Die sterk is als de dood, die is opgewassen om de confrontatie aan te gaan en om het leven te omarmen.

Amen