‘Verborgen schatten’, 11 februari 2018

Psalm 32: 1-2, 6-11
Marcus 1: 40 – 45

Als bijbeluitleg bij Marcus 1: 40 – 45:
Matteüs 6: 1 – 8, 16 – 21

 

Gemeente,

Oud is het nieuwe jaar nog niet. Ruim een maand. Er is al heel wat gebeurd. Het lukt de regering maar niet de verhouding met de Turken te verbeteren; de beurs is ingestort; de Amerikaanse president doet nog steeds wat goed is in zijn ogen. En in de beeldenstorm die Nederland treft wordt nu ook gevraagd het standbeeld van pater Petrus Donders in Tilburg te verwijderen. De wereld draait door. Maar bij het lezen van het Marcus-evangelie zijn we nog pas bij hoofdstuk 1. Hier gaat het wat langzamer. Wel zijn we aan het slot van het eerste hoofdstuk. Toch gebeurt er wel wat.

De vorige keer – aan het begin van het jaar – heb ik gelezen van de duif die neerdaalt uit de hemel en van een stem uit de hemel spreekt: jij bent mijn geliefde, in jou vind ik vreugde. Dat doet de geopende hemel. Dat is de boodschap voor de aarde in het nieuwe jaar.
De apostel Paulus vind het belangrijk dat dit wordt doorgegeven, zagen we, belangrijker nog dan die oproep van Johannes tot ommekeer. In plaats daarvan wordt je iets geboden. Er wordt je niet iets verboden. Wat je aangeboden wordt is dit, dat je met liefde omgeven wordt. Dat is de mantel die om je heengeslagen wordt, de doop van de heilige geest. Je wordt in liefde en vreugde ontvangen. Zo mag je zijn. Dit wordt nu ook de man aangeboden die met zijn ziekte Jezus opzoekt. Hij wilde van die ziekte af; hij wilde weer meedoen met de mensen.
Die ziekte van hem wordt huidvraat genoemd in de nieuwe Bijbelvertaling. Een nieuwe naam voor waarschijnlijk een vreselijke ziekte: lepra. Het is niet zo duidelijk welke ziekte of ziekten hier bedoeld werden. Mogelijk waren het verschillende ziekten. In ieder geval was de regelgeving die je in het Oude Testament vindt erop gericht om besmetting te voorkomen. Die regelgeving ziet er best zorgvuldig uit. Maar het eind van het liedje is dat de zieke wordt buitengesloten van de samenleving.

Nu komt daar die man, hij wil ervan af. Hij wil meedoen. En hij komt er vanaf. Nu gaat het me niet om het hoe of wat. En of dit wel kan, en hoe het kan. U begrijpt wel dat ik daarop geen antwoord kan gegeven. In dit verhaal gebeurt het eenvoudig. En de boodschap daarvan is dit: mensen die worden uitgesloten in de samenleving moeten niet in de steek gelaten worden. Ze horen erbij.
Daardoor ontstaat wel een conflict. Een conflict tussen realiteitszin en meegevoel. Een conflict tussen de realiteitszin van de overheid die voor de samenleving als geheel moet zorgen en voor degenen die angstig worden van mensen die een gevaar lijken op te leveren, of zij nu lepralijders zijn, of vluchtelingen die hier in te grote getale komen, of daklozen… Het conflict tussen de realiteitszin en de individuele nood van mensen. Is hierin wel een oplossing te vinden?
Dan zijn het enkelingen die de stap wagen – zonder dat er een oplossing is – om het leven te delen met mensen. die buitengesloten zijn. Pater Petrus Norbertus Donders bijvoorbeeld die bij de lepralijders ging wonen midden in de 19e eeuw, in Suriname, die hen bijstond. Peerke Donders. Etty Hillesum die met haar joodse landgenoten meeging naar Westerbork. Niet naar de goede raad luisterde om onder te duiken. Het gaat om enkelingen die door hun overtuiging de realiteitszin van de meerderheid niet aanvaarden. Hun grondgedachte is: ze horen erbij, die lepralijders, die vluchtelingen, die daklozen. Zo gemakkelijk is de stap die zij maken niet. Soms kun je hem maar een keer in je leven doen, en daarna ben je getekend. Neem alleen maar de klokkenluiders in ons land. Wie zich niet voegt en aanpast hoort er niet bij. Zo werkt het in grote en in kleine gemeenschappen. Wat ik wil is dat we gevoelig worden voor het conflict tussen realiteitsbelangen en de uitstoting die dit met zich teweeg brengt.
Het is niet gemakkelijk om de stap te maken op te komen voor mensen die buiten de samenleving worden gezet. Je loopt zelf het gevaar buitengesloten te worden.
En dan na jaren worden deze mensen vereerd, sommigen van hen. Denk aan Peerke Donders. Zalig verklaard. Zoiets gebeurt ook met Etty Hillesum, zoiets zal ook met Jezus zijn gebeurd. Eerst de uitstoting, daarna de bewondering.

Voor Peerke Donders is in Tilburg, waar hij is geboren, een standbeeld opgericht. Een pater met een kruis in zijn rechterhand, een kruis dat hij opheft en aan de zwarte jongen die voor hem knielt laat zien. De jongen is getekend door lepra. Donders legt zijn linkerhand op het hoofd van de jongen.
Dit beeld wordt niet meer begrepen. Terwijl er pogingen worden gedaan om Peerke Donders heilig te verklaren, zijn er anderen die zich aan het standbeeld van die fier rechtopstaande witte man die hooghartig neerkijkt op de knielende zwarte man storen. Zij zien in het beeld de koloniale verhoudingen weerspiegeld. Het beeld stamt ook uit 1926, bovendien uit het rijke roomse leven. Ook dat wordt in het standbeeld weerspiegeld: het omhooggehouden kruis. Ja, en u begrijpt dat de actie van de één vanwege de gevoelde schaamte bij anderen een heleboel boze reacties opwekt. Laten ze van onze Peerke afblijven!

Heeft Peerke Donders zelf om zo’n beeld gevraagd? Hebben al die heiligen om hun heiligverklaring gevraagd?
Met die vraag zijn we begonnen een ander stukje van het verhaal te belichten van de man die bij Jezus kwam.
Die man wendt zich met zijn ziekte tot Jezus. Hij komt ervan af. Hij moet zich tonen bij de priester. Daardoor wordt hij officieel genezen verklaard. Maar het wordt hem ook verboden er maar iets van te vertellen. Dat lukt natuurlijk niet. Dat spreekt. Die man is er vol van. Dan mag er best een standbeeld worden opgericht. Is het niet ondankbaar om dat niet te doen? Het gevolg? Jezus kan niet langer openlijk in een stad verschijnen.

Het gebeuren mag niet verder worden verteld – maar dat is niet tegen te houden.
Marcus is het kleinste evangelie. De oproep tot geheimhouding komt hierin meerdere keren terug. Richt geen standbeelden op, kun je zeggen. Daarom is men van het Messiasgeheim gaan spreken. Jezus verbiedt vooral in dit evangelie dat zijn ‘ware aard’ wordt belicht. Geen tv-optredens! En waarom?, wat is de reden ervan? Daarover is vanzelfsprekend gespeculeerd. Speelt er toch de angst in door voor een vijandige omgeving?

Nu ik het weer las, moest ik denken aan de woorden uit de Bergrede, die mij keer op keer intrigeren. Ik laat ze wel vaker terugkomen, ook nu weer – zelfs iets uitgebreider. Deze woorden lezen als een uitleg bij de opdracht aan de man om het geheim te bewaren. Deze uitdrukking is eigenlijk veel beter dan geheim houden. Als je angstig bent dan hou je iets geheim. Hier gaat om het bewaren van een geheim. Iets wat op straat komt te liggen, verliest na enige tijd zijn glans en zijn kracht. Misschien moet je wel zeggen zijn mysterieuze kracht. Het geheim is iets wat je niet zelf kunt doorgronden en daarover klip en klaar vertellen. Maar het is wel iets dat zijn werk doet in je leven en waaruit je kunt leven. Het is iets dat in het verborgene leeft.
Daarom wordt die oproep gedaan bij het bidden en het vasten en bij het doen van gerechtigheid –hier is dat bij het geven van aalmoezen – om niet de straathoeken op te zoeken, waar iedereen je kan zien, maar om het verborgene in te gaan. Daar word je ook gezien, maar op een andere manier dan op de marktplaats. Daar word je gezien door de vader die in het verborgene is en die in het verborgene ziet. Dat verborgene is de plaats waar je God ontmoet, waar God jou ontmoet. Denk maar aan psalm 32 waar dit ook speelt.

En nu zijn er twee enorme misverstanden. De eerste is wel de grootste. Het is het misverstand om de tekst zo te lezen dat je God alziend en al wetend maakt, dat niets aan het oog van God onttrokken zou zijn. Dan zou het vooral gaan om het kwaad dat je hebt gedaan en het kwaad dat je alleen maar in de zin hebt. Hij ziet immers in het verborgene? Wel, hier gaat het helemaal niet om kwaad. Het woord valt niet. God is niet de dreigende boeman wiens blikken je op het juiste spoor willen houden. God is degene die jou ziet op het moment dat jij je terugtrekt in je binnenkamer. God is degene die jou ontmoet op het moment dat jij je hem zoekt. Hij is degene die jou ziet in je intimiteit ver van de marktplaats waar je uiterlijk verschijnt.
Dit is het geheim dat hier speelt. Dat zo iets mogelijk is. Dat er een ontmoeting kan zijn tussen de mens en zijn God. Dit is het geheim dat het verdient bewaard te worden.
Er is een tweede misverstand. Dit is dat je God zou moeten zien als de vader. Want zo spreekt Jezus hem toch aan, zo wordt er hier toch over hem gesproken? Alsof God een mannelijk persoon zou zijn. Als je daarop de nadruk gaat leggen dan word je weggeleid van het wezenlijke. Daarin gaat het om het vertrouwen, de vertrouwelijke band die met God kunt onderhouden. Dat je gezien kunt worden in de meest eigenlijke zin van het woord. En als de gedachte aan een vader of een man je daarbij in de weg staat – door je ervaringen in het leven of door wat dan ook – dan kan dit woord niet meer voor God gebruikt worden. Zelfs het woordje God – als je daarmee slechte ervaringen hebt – mag je skippen. Het gaat erom dat je gezien wordt, in het verborgene gezien en gekend. Dat is je beloning.

Wie op de markt gaat staan, heeft zijn beloning reeds: de beloning van de markt, de schatten van deze aarde. Wie het verborgene opzoekt, vindt een andere beloning. Hij / zij wordt gezien. Een schat van de hemel.
Dit wordt tot de man met zijn ziekte gezegd. Bewaar je geheim! Hij kan het echter niet voor zich houden. En ach, wie kan hem ongelijk geven?

Amen