‘Een schat’, 14 mei 2017

Jesaja 40: 3
Psalm 16
Johannes 14: 1 – 18a

Gemeente,

De toespraak uit het Johannesevangelie is niet echt gemakkelijk. Er staat heel veel in. Wat is de kern? Waar moet je beginnen?

Laten we maar eerst iets van de context vertellen. Het gaat om een situatie die we allemaal wel kennen. De situatie van afscheid, van een noodgedwongen afscheid. Dat is heel alledaags in het leven. Maar ook ongewoon en niet gewenst. Je laat mensen achter die van betekenis voor je zijn. Je ouders, hun ouders, als je ze gekend hebt, je grootouders, ooms, tantes, vrienden, de wereld waarin je bent opgegroeid en groot geworden. Of laten zij misschien jou achter? Heel die ondersteunende, jou betekenis gevende wereld door wie je geworden bent tot wie je nu bent. Geven ze te kennen dat je het nu zelf mag doen?

Zonder al die mensen om je heen, deze leefwereld zou je nu niet zijn wie je bent. Ten goede en ten kwade. Natuurlijk, je hebt ook een heleboel beslissingen zelf genomen. Als je volwassen wordt lijkt dat heel van zelfsprekend te gaan. Dan wil je ook afscheid nemen, graag zelfs. Eigen wegen gaan. Al was het alleen maar je partnerkeuze. Daarmee hebben anderen niets van doen – bij ons dan, in onze cultuur. Je wilt dan de nieuwe wereld ontdekken. Je beleeft het niet als afscheid, maar als ontdekking. Om het leven mogelijk te maken. En om je wereld zelf vorm te geven.

Daarna ga je nog weer verder. Dan zie je dat je steeds meer mensen achterlaat, dat de wereld verandert en dat hij steeds sneller verandert en dat de wereld om je heen een beetje vreemd wordt, soms erg vreemd. Het voelt niet meer als ontdekking, maar als verlies. De stad waar je woont is nog steeds dezelfde stad, maar ze is ook anders geworden. Of, de plaats waar je bent opgegroeid is zo veranderd wanneer je eens terug komt. Je woont er niet meer. Wie ken jij nog, wie kent jou nog?

Je moet je in het reine komen met die veranderingen. Ze blijven maar doorgaan.

Het beste, denk ik, waarop je dit kunt doen is je te realiseren dat je een schat bij je bent gaan dragen. Een schat die daar is neergelegd, die is gegroeid. Een schat die is gevoed door alle mensen die aan het begin van je levenspad hebben gestaan. Een schat die ongemerkt is gaan glanzen door je ervaringen, door het levenspad dat je hebt doorlopen met alle ups en downs. Een heel eigen levenspad, soms met een partner, soms alleen. Maar die schat is bij je. Soms glanzend, soms wat dof uitgeslagen.

Zoiets wordt in deze afscheidstoespraak van Jezus gezegd. Ook al is hij niet meer aanwezig – ook al zal hij niet meer aanwezig zijn – op een bijzondere manier is hij toch aanwezig. In zijn leven, in zijn persoon is de Eeuwige zichtbaar geworden. Dat is de schat die hij bij zich draagt. Die glans verdwijnt niet – ook al is hij niet meer op deze wereld.

Ik gebruik dit woordje glans graag. Iets dat glanst trekt je aandacht omdat het is mooi is. Het schittert. Het materiaal is mooi, gepolijst en het weerkaatst ook iets anders, iets van buiten dat in de glans zichtbaar wordt, maar dat je niet te pakken krijgt. Misschien is het de schat zelf die tot glanzen komt, misschien is het iets anders dat erin wordt weerkaatst. Iets van buiten. En die glans geef je aan elkaar door. Je zou het wel willen hebben, maar het laat zich niet in bezit nemen. Wel kun je er uit leven. En op die manier – door er vanuit te leven – kun je het aan anderen doorgeven. Je hebt het alleen maar ontvangen en misschien tot bloei gebracht.

Die glans werd vroeger als heerlijkheid vertaald. Heerlijk.

En nu is er vast wel iemand onder u die het stuk uit Johannes nog eens naleest en ziet dat dit woord er helemaal niet staat. De dominee doet maar wat.

Ja, dat klopt. Ik heb het uit het eerste hoofdstuk van het evangelie gehaald. We hebben zijn heerlijkheid gezien. Dat is de glans. Nu wordt het als ‘grootheid’ vertaald. We hebben zijn grootheid gezien. Maar als hier in dit stuk van Johannes 14 wordt gezegd door Jezus dat de Vader, de Eeuwige, in hem is, en dat omgekeerd: hij in de Vader, in de Eeuwige is, dan wordt hetzelfde bedoeld. Dat is de grootheid die bedoeld wordt. En die wordt meegegeven aan alle mensen. Die is in alle mensen. Mensen zien het niet altijd. Maar de schat en zijn glans zijn er wel. Vaak moet hij alleen maar wat worden opgepoetst. Alleen maar. Dat is vaak zo moeilijk.

Het aardige in deze redevoering is dat er twee keer leerlingen van Jezus worden opgevoerd. Zij roepen een misverstand op en daarop wordt antwoord gegeven. Daaraan kun je zien dat we hier met een literair proces van doen hebben. Hier mogen Thomas en Filippus de domme vragen stellen. Hoewel dom? Gaat het wel om een misverstand? Laten we eerst eens naar Filippus kijken. Filippus is hier iemand die graag klare wijn geschonken wil zien. Hij is iemand die het niet zo heeft op uitdrukkingen als glans en grootheid en op al die verhullende beeldspraak die mensen –dominees vooral – hanteren als ze niet zo goed meer weten wat ze moeten zeggen. Het moet namelijk wel een beetje duidelijk zijn. Liefst met zo hard mogelijke feiten. En daarom vraagt hij aan Jezus: Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet. Dat is briljant zo’n vraag. Vooral die toevoeging ‘meer verlangen we niet’. Laat nou eindelijk eens zien waarop het aankomt. Dan zijn in één klap alle problemen opgelost. Dan weten we dat we gelijk hebben. En dan hoeven we niet zo moeilijk te doen.

En wat krijgt hij dan te horen? Weer zo’n ontwijkend antwoord? Eigenlijk wel, of beter hij wordt naar de diepte geleid. God is niet zichtbaar te maken, feitelijk constateerbaar, meetbaar, controleerbaar. Onze kennis heeft er geen vat op. Hij is niet puur te krijgen. Hij wordt alleen maar bespeurbaar door anderen. Door Jezus, en dan ook door de leerlingen. Door u en mij. En dat is niet helder. Want wanneer wel, en wanneer niet? En Jezus kan dan alleen maar spreken als een mysticus. Net zoals we een vorige keer bij Paulus zagen. Hij zei: ‘Uw leven ligt verborgen in God’. En hier laat Johannes door Jezus zeggen: ik ben in de Vader, of in de Eeuwige of in God. Dat is me om het even. Maar als dit bespeurbaar wordt in iemand. Dan zien we wel iets van die glans.

Paulus en Jezus openen hierdoor een nieuwe dimensie. Niet die van ruimte en tijd. Maar de dimensie van de Eeuwige. Dat is een dimensie van vertrouwen, van vreugde, van je gedragen weten. Een heel andere dimensie dan die van ruimte en tijd, veel vager, er komt ook minder rekenwerk aan te pas. Maar ze is ook veel menselijker.

Maar kun je daar dan in gaan, in deze dimensie? Is dat dan een ander soort ruimte?

Ja, daarin kun je gaan, je kunt er een weg vinden. En dan krijgen we te horen van het misverstand van Thomas. Als Jezus aankondigt dat hij weg zal gaan – en dat de leerlingen wel zullen begrijpen waarheen hij gaat en dat ze deze weg wel kennen – grijpt Thomas in. ‘Wij weten niet eens waar u naar toegaat, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen vinden?’ Je hoort, het is hem helemaal niet duidelijk, het wordt steeds vager, misschien wel mistiger. Deze dimensie kent hij niet.

En, ik durf het bijna niet te zeggen, maar hier wordt natuurlijk de weg naar de hemel bedoeld. Maar pas op, pas op, pas op. Dat is niet de hemel zoals wij ons die voorstellen. Het wordt ook niet gezegd. Er wordt alleen maar gesproken van ‘de Weg’. Of misschien wordt het toch weer wel gezegd. Dat huis met die vele kamers. Ik kom er zo op terug. Maar eerst nog maar die weg.

Eén van de heel vroege aanduidingen voor christenen was: mensen van de Weg. Je vindt het meerdere keren in het boek Handelingen. Paulus heeft ze achtervolgd toen hij jong was, deze mensen. Zij gaan een weg door het leven, zij gaan deze weg met een schat in hun innerlijk. Ze hebben die glans gezien. En als anderen dan vragen, zoals Thomas doet, hoe is die weg dan? En dit is nog steeds zo heel vaak onze vraag, hoe is die weg dan? Dan wordt door Johannes heel eenvoudig naar Jezus verwezen. Hij is die weg. Ik ben de weg, zegt Jezus. En dat is al wat je erover zeggen kunt over de weg naar de Vader, naar God of naar de hemel. Hetzelfde heeft Filippus te horen gekregen. God is niet puur verkrijgbaar. Je wordt naar een mens verwezen van vlees en bloed. Maar wel een mens in wie de glans zichtbaar wordt, een mens in wie de Vader is, de hemel; en hij is ook een mens die in de Vader is, die in de hemel is – terwijl hij daar zo voor je staat. Een mens in wie die schat begint te glanzen. En dit laat hij achter als hij weggaat, wanneer hij opgaat in die schittering. Hij laat zijn geest achter. Die geest is in jullie en zal in jullie blijven.

Nu kun je je wel voorstellen dat wij na Thomas en Filippus nog een derde tegenwerping kunnen maken. De tegenwerping: Ja, daar merk ik nou helemaal niets van.

En het antwoord? En toch heb je die schat meegekregen. Het is de schat die mensen bij jou hebben achtergelaten. Een schat waarmee jij de wereld aan kunt, hoe die wereld ook verandert. Een schat die een andere dimensie vertegenwoordigt dan ruimte en tijd. Misschien is deze schat wat dof, uitgeslagen. Maar hij is er wel. Hij is langzaam gegroeid in je leven. Hij wacht erop om tot glanzen te komen. En als dat niet lukt?

Nou maak je niet ongerust. Vertrouw op God. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers. Zo zijn we de lezing uit het Johannesevangelie begonnen. En dat betekent: in jou, in ons wordt alle vertrouwen gesteld. Daarmee begint onze weg. En zo wordt de weg van de Eeuwige vrij baan gegeven.

Amen