‘Oudjaar’, 31 december 2017

Jesaja 61: 10 en 11
Lucas 2: 25 – 40

Gemeente,

In de weken rondom het kerstfeest worden heel vaak stukken uit het boek van de profeet Jesaja gelezen. Zo ook vandaag. Ook deze zondag hoort bij de kerstperiode. De viering van oudjaar is om de een of andere reden zich in de kerstperiode gaan nestelen. Wonderlijk. Want in de bijbellezingen gaat in de kerstperiode gewoon door. Het kerstfeest is niet zoals het sinterklaasfeest de dag erna patsboem afgelopen. Dit ziet u aan de lezingen van vandaag. Zulke lezingen gaan door tot driekoningen. Dan worden teksten van Jesaja gelezen. Woorden van verwachting, vreugde, komst, van herstel, terugkeer, van een nieuw begin. Soms lijkt het alsof in de evangeliën de traditie van Jesaja wordt voortgezet. Er wordt op Jesaja teruggegrepen. ‘Blinden zullen zien, lammen lopen’. Bij het eerste optreden van Jezus leest hij uit Jesaja: ‘vandaag is die dag in vervulling gegaan.’ Een doorlopende geschiedenis.
Naast Jesaja wordt in deze periode veel uit het evangelie van Lucas gelezen. In dit evangelie wordt de geboortegeschiedenis uitgebreid verteld in de eerste twee hoofdstukken. Ook vandaag op oudjaar. In deze hoofdstukken zijn heel veel liederen verwerkt. Enkele ervan zijn we deze weken tegengekomen. Dat van Maria, het Magnificat, het lied van de vader van Johannes de Doper, het lied van de engelen: vrede op aarde en het lied dat we net gelezen hebben, dat van Simeon. Dikwijls gaat het om vrede. God wordt geloofd, zoals in het engelenlied en vrede wordt de aarde toegezegd. Dit komt ook vandaag terug. Nu een bijzondere vorm van vrede. Want het gaat om de vrede die over je komen kan wanneer je beseft dat je taak erop zit. Je kunt je werk, je aandacht loslaten. Het zou dan niet erg zijn om het leven uit handen te geven. Het is goed zo.

Daarmee komen we toch een beetje in de buurt van de oudjaarsviering. Dit is een wonderlijke viering in de kerstperiode. Vroeger werd het niet gevierd. Heel vroeger begon het nieuwe jaar ook niet op 1 januari.
De oudjaarsvieringen zijn pas ingesteld in 1817. In die jaren kreeg de toen nieuwe Nederlandse overheid meer greep op de kerken – een scheiding tussen kerk en staat was er nog niet of werd teruggedraaid en de overheid stelde een nieuw bestuursorgaan in boven de protestantse kerk. Vanuit dit nieuwe orgaan werd de gedachte geopperd om oudjaarsdiensten te houden. Ter bezinning. Het initiatief sloeg aan. En ook de remonstranten hebben het idee omarmd. Een vreemd moment in de kerstperiode, maar zo begrijpelijk door de wisseling van het jaar. Bezinning; op dit moment van het jaar stemt je dat beetje weemoedig. Nu werden ook bijpassende liederen gezongen. Eén daarvan heeft het jarenlang goed gedaan:

‘Uren, dagen, maanden jaren
vliegen als een schaduw heen.’

Dit was het lied dat heel veel op het oudejaar gezongen werd. En het gaat verder:

‘Ach, wij vinden waar wij staren
niets bestendigs hier beneên.
Op de weg die wij betreden ,
staat geen voetstap die beklijft;
Al het heden wordt verleden,
schoon ’t ons toegerekend blijft.’

Hierbij zullen we het laten. Misschien horen sommigen nog de melodie erbij. Een ouderwets, ernstig en een beetje droefgeestig lied. Maar hoe ernstig ook, juist door deze stemming kan het lachlust opwekken. Het is een beetje te. Eén ding moeten we toegeven, het lied heeft de tijden doorstaan. Hoewel het allang niet meer staat afgedrukt in de liedbundels wordt het nog gekend. Je moet naar hele oude bundels teruggaan om het te vinden. Maar dat betekent, dat het lied wel een kracht heeft om de tijden te doorstaan. Komt dit door de weemoedige sfeer die het oproept, of ook door de overdrijvingen die ons doen lachen, of ook omdat er iets in staat dat ons toch aanspreekt, dat het een waarheid bevat die ons nog niet loslaat? Toch nog even:

‘…
aan geen tijdperk hangt mijn lot ;
Gij, Gij blijft mij altijd over.
Gij blijft eindeloos mijn God.
Welk een onheil mij ook nader,
‘k vind in U mijn vrede weer;
Gij blijft, die Gij waart, mijn Vader,
wat verander, wat verkeer.’

In het wisselen van de tijden blijft er iets bewaard dat van belang is. Iets waarop je altijd een beroep kunt doen. Al zingend breng je dat gevoelen naar je toe, breng je het binnen. Je zingt jezelf moed in. Dat is de kracht van het lied. Er staat ook iets in waarover ik struikel:

‘Al het heden wordt verleden
schoon ’t ons toegerekend blijft.’

Het heden wordt dan wel verleden, maar er zijn nog wel zaken die blijven liggen. We zijn er kennelijk nog niet klaar mee. Echte vrede is er nog niet. En je vraagt, mag je het verleden dan niet loslaten? Is er geen vergeving? Wordt het verleden je altijd nagedragen? Daarover nog zo straks.
Het bijzondere is dat het lied oorspronkelijk helemaal geen oudjaarslied was. Het werd lang voor 1817 geschreven. Het was oorspronkelijk een nieuwjaarslied. Net zoals het lied van Bonhoeffer dat we straks zullen zingen. Het lied gaat ook niet om de tijden die achter ons liggen, maar om de tijd die voor ons ligt. Ook die veranderen. De weemoed die we kunnen voelen als we naar het verleden zien, werd vooruitgeschoven de toekomst in. De toekomst brengt een heleboel onzekerheid. Bij God wordt beschutting gezocht om die tijd en onzekerheid aan te kunnen. Daarin schuilt de kracht van het lied.
Er is nog zo’n lied dat dit uitdrukt:

‘Wat vlied’ of bezwijk’, getrouw is mijn God,
Hij blijft aan mijn zij in ’t wisselend lot.’

Zo zullen we het niet meer zeggen, zo stevig en vol overtuiging. We zeggen het anders. Maar komt het niet op hetzelfde neer? Bijvoorbeeld: ‘Er is een kracht in je leven die groter dan jezelf is en die je door moeilijke tijden heen helpt. Zelfs dan wanneer je dit niet waarneemt.’ Zou je het zo kunnen zeggen?
Het gaat dan niet om de weemoedigheid van het verleden, maar om het vinden van kracht om de toekomst aan te gaan. Dat is waarvoor we staan. Het lied van Bonhoeffer – met die mooie, maar moeilijke melodie, dat merken straks wel – dit lied zegt dit ook, maar veel intiemer dan de eerdere liederen.

‘God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.’

Daaruit spreekt het vertrouwen om de dag te beginnen, ook het vertrouwen om het nieuwe jaar te beginnen. En als je het zingt breng je die kracht binnen, maak je je dat eigen. Tenminste, als de woorden niet te vreemd voor je geworden zijn. Want dan verliest het zijn zeggingskracht.
Wat we nu doen is opmerkelijk. Langzaam zijn we overgegaan naar een ander thema. Het gaat nu om de vraag: wat doen liederen met je? Waarom zingen we eigenlijk in de kerk? Om je moed in te zingen? Of juist om het vertrouwen dat in je leeft naar buiten te brengen? Of, om dat vertrouwen in je te versterken en te laten groeien?
In de kerstperiode wordt vaak uit Lucas 1 en 2 gelezen. In deze twee hoofdstukken staan zo opvallend veel liederen. Ik heb ze al genoemd. In deze liederen is van weemoedigheid geen sprake, ook niet van angst voor de toekomst, integendeel. Alleen bij het laatste lied van Simeon lijkt zijn leeftijd ertoe te doen zoals in het verhaal over Hanna dat daarop volgt, maar zeker is dat niet eens. ‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan.’ Het kan. Maar er spreekt geen weemoedigheid uit, eerder beslistheid. Hij heeft zijn taak volbracht. Hij leefde in een verwachting die nu wordt bevestigd: ‘mijn ogen hebben uw redding gezien.’ Hij heeft het licht van het kind gezien.
Het is al net zo’n wonderlijk gebeuren als dat van de herders. Hij aanschouwt het kind en hij beseft dat hij bevrijd verder kan gaan. En hij beseft dat dit voor ieder bestemd is, voor alle volkeren. Hij beseft ook dat dit een heleboel tegenspraak zal opleveren.
Wij zijn zo gewend aan het kerstverhaal dat het ons niet meer opvalt hoe wonderlijk het is dat door het zien van een heel klein kind deze mensen van enthousiasme vervuld raken. Zij zien iets dat groter is dan het kleine kind zelf. Ook wij kunnen die ervaring bij het zien van een klein kind hebben. We ontmoeten dan een energie die van veel groter betekenis is dan van het eenvoudige kindje kijken. We leren de ontferming kennen, de omarming van het wonder. Maar wanneer we weer naar huis gaan, keren we terug naar het gewone leven, laten we dit los. Maar het is deze energie – in dit geval deze zwakke kracht – die de wereld kan redden. Daarover gaan de bijbelverhalen. Het verhaal van de barmhartige Samaritaan, het verhaal van de verloren zoon.
Er was nog één punt.
Ik struikelde over dat verleden dat ons toegerekend blijft. Ik dacht vooral aan de negatieve zijden. Daden en houdingen uit het verleden die je blijven achtervolgen, waarvoor je je moet verantwoorden. Maar het kan ook positief verstaan worden. Onverwachts kwam ik het woordje toerekenen in ander verband tegen. Het betekende dat je zelf verantwoordelijkheid neemt voor je daden of voor je eigen verleden. Dat kan het erkennen van schuld zijn. Maar dit hoeft niet, het kan ook positief zijn. Dat je waardering hebt voor wat je deed. En ook dat kan je nog best moeilijk vallen. Als het verleden je wordt toegerekend, wordt het niet van je afgepakt. Dit betekent het. Het is niet een ander die goed of fout tegen je zegt. Je mag er zelf mee in het reine komen, ervan leren en vooral jezelf met ontferming bezien. Met de ogen waarmee je naar het kind kijkt. Dat laatste leren we uit Lucas 2. De ontferming die het kind oproept, daarmee mag je jezelf bezien, ook je eigen verleden, ook het afgelopen jaar. Zo mag je het nieuwe jaar ingaan.

Amen