‘Opnieuw geboren worden?’, 10 februari 2019

Jesaja 65: 17 – 22
Johannes 3: 1 – 8, 19 – 21

Opnieuw geboren worden?

Gemeente,

Het is een beroemd verhaal, het verhaal van Nikodemus. Maar is het wel een verhaal, is het niet een lange preek waarvan ik maar een gedeelte heb voorgelezen? Nikodemus komt in de nacht om met Jezus te spreken. Waarover eigenlijk? Dat is niet zo duidelijk. Heeft hij wel een vraag? Is het alleen nieuwsgierigheid? Het initiatief in het gesprek wordt door Jezus genomen. Nikodemus spreekt alleen zijn waardering uit; hij een lid van de religieuze bestuursraad, het joodse Sanhedrin. Hij komt in de nacht, in het donker. Zou hij niet gezien willen worden? Of komt het omdat het donker de tijd is van studie en gesprek? Hij zal toch niet zonder doel gekomen zijn? Een kennismaking?
Hoe ook, hij stelt Jezus op een voetstuk. Rabbi, zegt hij, we weten dat u een leraar bent die van God komt. Want niemand kan zulke geweldige dingen doen als God niet met hem zou zijn.
En dan ontwikkelt zich het gesprek. Of gesprek? Twee vragen stelt Nikodemus nog; vragen vol misverstand. Steeds langere antwoorden worden door Jezus gegeven. Antwoorden? Het is meer een godsdienstles. Dit is ook het Johannesevangelie. Er wordt een samenvatting gegeven van de betekenis van Jezus, de Mensenzoon. En uiteindelijk bevestigt Jezus de eerdere woorden die Nikodemus zei. Ja, hij komt van God, maar toch geeft hij een draai aan zijn woorden. En helemaal aan het slot komt Jezus terug op het contrast tussen licht en donker. Deze slotpassage heb ik ook gelezen.

Nikodemus gaat door de nacht, zoals zo veel mensen, maar hij gaat naar het licht; hij staat daar met een mond vol tanden. Zo vat ik maar samen. Maar ja, wat zegt Jezus hier nu allemaal?

De taal waarin wij onze godsdienstige inzichten en gevoelens uitdrukken, de religieuze taal, lijkt soms heel gemakkelijk. Mensen kunnen uit hun hart spreken. Misschien is dat nog wel het beste, ook al kan het onbeholpen zijn. Het is eerlijk. En op een ander moment is aan deze taal geen touw vast te knopen. Lees maar eens willekeurige liederen in het liedboek of zomaar wat stukken uit de bijbel. Dat valt niet altijd mee. Zo is de ervaring van hedendaagse mensen. En ook als je het wel begrijpt kun je nog denken: ik kan er niets meer mee. En dan laat je de boel de boel maar. Dat overkomt heel veel mensen. Familieleden, vrienden, je kinderen. En van de weersomstuit vind je de aarzeling ook in je zelf. Want we staan niet los van de mensen om ons heen. Dan kan het zijn dat je daarin meegaat en langzaam losraakt van geloof en kerk. Het is geweest. Maar nu doe ik er niets meer mee. Zo is het wel goed.
Het kan ook zijn dat je daardoor een verlies gaat ervaren, dat je iets gaat missen in je leven. Maar wat mis je dan?
En hoe ga je daarmee om?

Deze week stond er in de krant – mijn krant, maar ik wil u niets opdringen – een interview met een jonge hoogleraar die de zaak nog iets meer op scherp stelt. Hij, Jeroen de Ridder, hoogleraar christelijk filosofie te Groningen, ziet twee manieren waardoor geloof – dat aangevochten geloof dat we allemaal wel kennen – bevestigd kan worden, of misschien wel twee manieren waarop je tot geloof kunt komen. Want hij spreekt over bekering. De eerste manier is dat je een heldere religieuze ervaring is overkomen. Als zoiets gebeurt, als je deze ervaring kent, is het natuurlijk duidelijk. Het geloof staat als een huis. Want je hebt het meegemaakt. Meer nog. Het is duidelijk voor jou dat God bestaat. Net zo duidelijk als dat je weet dat je buurvrouw of –man naast je bestaat. Maar wie kent die heldere ervaring? Hij in ieder geval niet. Hoe kom je dan tot zekerheid omtrent je geloof?
De andere weg is die van het verstand gebruiken, het denken. Dit is de weg die De Ridder gaat. Het logische verstand. En hij grijpt onder meer naar oude bewijzen van het bestaan van God.

Eén daarvan wil ik wel met u delen. Het duurt niet zolang. En het is niet zo moeilijk als het klinkt.
God, hoe zouden we God kunnen omschrijven? Laten we proberen. God is het meest volkomen wezen dat we ons kunnen voorstellen. Hij kent geen beperking. Maar als dit wezen alleen maar in ons denken zou bestaan, alleen maar een beeld is, een fantasie en niet echt is, ja dan is het natuurlijk niet het meest volkomen wezen. Want iets dat echt is, werkelijk, is natuurlijk meer volkomen dan iets dat we alleen maar bedenken. Maar als God alleen maar in ons denken bestaat dan hebben we helemaal niet het meest volkomen wezen gedacht. Dus als we ons werkelijk het meest volkomen wezen voorstellen dan moet hij wel bestaan.

Ja, denk ik, maar hebben we daarmee nu ook ons geloof bevestigd? Of is dit een redenering die ons ertoe uitnodigt om te kijken waar nu de zwakke plekken en ook de sterke kanten zijn aan deze redenatie. Het activeert het denken, maar activeert het ook het geloof? Doet het me wat? Is er daardoor een contact ontstaan tussen mij en de Eeuwige, tussen de Eeuwige en mij? Ik kan natuurlijk niet zeggen, dit doet geen mens iets. Want voor een ander kan het wel iets betekenen. Daarover kan ik niet oordelen. De Geest waait waarheen hij wil. Niemand weet waar hij vandaan komt en waarheen hij gaat. Dat is de merkwaardige openheid die Jezus Nikodemus voorhoudt. Ik kan wel zeggen dat zo’n redenatie mij niet raakt. Misschien wel omdat ik er overmoed in bespeur. Alsof mijn denken meer kan zeggen dan waartoe ik in staat ben. Ik voel me veelmeer iemand zoals Nikodemus die in het donker is, maar die wel naar het licht toe wil gaan. Die niet in het donker wil blijven, die het licht wel ziet, en er hooguit in kan staan, maar die dat licht niet kan pakken en in zijn macht krijgen. Want geheid dan dooft het. Of beter, het trekt zich terug. Wie het licht tot het zijne wil maken, maakt het klein.

Waarmee ik misschien nog wel iets mee kan – ik ben daarover nog niet uit want het is maar een beeld – is de gedachte van een volkomen God. Maar dan zou ik zeggen: barmhartigheid, mededogen. Zulke beelden kan ik mij voor ogen houden en dat spoor volgen. Dit is een religieuze taal die mij vervult. Maar dan ben ik allang niet meer bij de gedachte dat ik iets zou willen bewijzen. Integendeel. Ik ga met al mijn beperkingen op een weg waarop ik het licht wel zie dat mij de weg wijst, maar ik hotsklots tegen alle stenen aan op dit pad. En het enige bewijs is dat dit licht mij wordt voorgehouden. En dat ik die weg mag gaan. En misschien ook wat licht breng op die weg.
Is dat niet te weinig? Nu bedoel ik niet dat er toch iets als een bewijs geleverd zou moeten worden. Ik bedoel eerder dat Jezus in dit gesprek met Nikodemus veel verder gaat.

Nikodemus komt bij hem met zijn bewondering voor alle dingen die hij doet en hij ziet daarin een teken, dat God met hem is. Dat is dus wel iets anders dan een bewijs dat God bestaat. Eerder blijkt uit het levenspad dat Jezus gaat dat hij daarin wordt gedragen. Hij gaat die weg niet alleen. Dat is wat Nikodemus opmerkt. Dit is wat Jezus bevestigt. Ja, Nikodemus, dat is juist. Maar daarvoor is iets nodig. Dit is dat je opnieuw geboren wordt. ‘Opnieuw’, zo hoort Nikodemus dit. Maar datzelfde woordje ‘opnieuw’ kan ook betekenen: ‘van boven’, ‘vanuit de hemel’. Wat daarvoor nodig is, dat je vanuit de hemel geboren worden. Dan is God met je.  Denk maar aan de doop in de Jordaan. Na door het water te zijn gegaan, klinkt daar een stem uit de hemel. ‘Jij bent mijn geliefde, in jou vind ik vreugde’. Dat is wat je te horen krijgt als God met je gaat. Wie dat te horen krijgt wordt voor een tweede keer geboren. Niet zomaar naar het vlees, maar naar de Geest. Het is wat een moeder haar kindje kan meegeven als het is geboren en een vader. In dat handelen klinkt de stem van God. Dat is niet een heldere religieuze ervaring, maar het is wel de stem uit de hemel die klinkt.

Nikodemus hoort dit niet. Hij denkt dat je opnieuw voor een tweede keer geboren moet worden. Hij komt dan met een tegenwerping. Hoe kan iemand nou voor de tweede keer worden geboren? Maar gek is Nikodemus niet. Misschien bedoelt hij alleen maar: hoe kan dat nou, dat als je een groot mens geworden bent, dat je dan nog helemaal veranderen kunt? Zo gemakkelijk gaat dat niet meer. Dat is vast ook onze ervaring. Daarop antwoordt Jezus met de uitspraak over de wind. Hij geeft daardoor wel en geen antwoord. We weten niet waar de wind vandaan komt. Maar hij is er wel. Het heeft niet veel zin om daarna te vragen. Die stem uit de hemel die zegt dat je ertoe doet, dat er vreugde in jou wordt gevonden, die stem maakt dat je voor een tweede keer geboren wordt. Hoe oud je ook bent. Die plant het zaad van de liefde.  Dat je met de boodschap leeft dat je in Gods liefde leeft en dat hij met je is op je pad. Dat hij de woorden van jouw religieuze taal vervult, niet die van een ander. Dat je daarvan blij wordt. Dan wordt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde geschapen.

Het is niet de vraag, of en hoe het bestaan van God bewezen kan worden, maar hoe God de taal van mensen – hoe onbeholpen ook – vervult en dat hij zichtbaar wordt in de daden van de mensen. Dit zouden we een typisch vrijzinnige opvatting kunnen noemen.  Maar dat is het niet. Johannes zegt het al: ‘wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij [zo iemand] doet.’ Zo eindigde de bijbellezing.

Amen