‘Oogstdienst’, 4 oktober 2015 in de Lutherse kerk, samen met de Doopsgezinde en de Lutherse gemeente

‘Oogstdienst’, 4 oktober 2015
in de Lutherse kerk, samen met de Doopsgezinde en de Lutherse gemeente

Deuteronomium 31: 30; 32: 1,2,3 en 34: 1a en 4
Deel uit het Zonnelied van Franciscus
Mattheüs 6: 25 – 29

Franciscus van Assisi is ongeveer 44 jaar geworden. Een kort leven. Hij is op 3 oktober gestorven van het jaar 1226. Vandaag wordt zijn naamdag gevierd.
Franciscus’ leven wordt gekenmerkt door het ideaal van de armoede. Niet vanzelf­sprekend. Ook niet voor hem.  Zoals Augustinus een omslag in zijn leven heeft doorgemaakt, zo kent ook Franciscus een ommekeer. Een leven dat voldoening vindt in genoegens ruilt hij in voor een leven dat daarvan afziet. Hij richt zich op de gebrekkigen van zijn tijd. De weg die hij kiest is zelf gebrek lijden. Zoals Boeddha ziet hij af van alle bezit en rijkdom.

Spoedig na zijn dood worden de verhalen die over hem de ronde doen, opgetekend. Verhalen van een heiligenleven. Zijn dit niet wonderlijke geschiedenissen? Is het wel echt? En toch, al binnen twee jaar na zijn dood wordt Franciscus heilig verklaard. Hij heeft een enorme indruk gemaakt op zijn omgeving. De keuzen die hij heeft gemaakt worden niet altijd gedeeld door de kerkelijke overheid. En toch wordt zijn heiligheid herkend en gewaardeerd door die kerkelijke overheid. Er wordt gezien dat hij voor een ideaal staat dat in wezen ook haar ideaal is, al bewandelt de kerk andere wegen.

Maakt het iets uit of deze verhalen overeenkomen met de realiteit? Want in deze verhalen wordt ook iets onthuld van de verhalenvertellers en van de mensen die de verhalen graag horen. Ze vertellen wat deze mensen belangrijk vinden en mooi. Dat het leven niet draait om rijkdom en bezit. Maar om vriendschap en harmonie, harmonie met elkaar, met de natuur, met de dieren, zelfs met je aartsvijanden.

Het is bijna 800 jaar geleden dat Franciscus leefde in een volstrekt andere tijd dan de onze. Een tijd van grote contrasten. Een tijd van kruistochten. De paus die in Franciscus’ dagen leefde, was een markante persoonlijkheid. Hij riep een concilie bijeen. Daarin wordt besloten tot een nieuwe kruistocht. Nog andere besluiten worden er genomen. Sommige ervan doen ons gruwen.

Franciscus gaat daarin een eigen weg. Hij is meegegaan met één van deze kruistochten. Ongewapend en gericht op dialoog. Hij arrangeert een ontmoeting met de sultan van Egypte. Hij wordt ontvangen. Ze gaan in gesprek. Franciscus zoekt het gesprek niet om de sultan van de waarheid te overtuigen – hoewel dit in een ander verhaal weer wel wordt verteld – maar alleen vanwege de gedachtenuitwisseling. Niet de waarheid en het gelijk tellen, maar het respect. Daarin wordt een hogere waarheid aangeraakt. Respect is een deugd. Een deugd die gemeenschap sticht. Een deugd die in onze dagen zo onder druk staat. Gemeenschap tussen mensen, maar ook gemeenschap tussen mens en natuur, de levende en de niet levende natuur, de zon en maan, met de elementen van deze aarde, het vuur, het water, de wind en de lucht. En alle worden ze als broers en zuster gezien. Als verwanten. Onze natuurlijke omgeving is als een familie bij wie wij thuis zijn.

Maar dan tenslotte is er het eigen lichaam. In onze ogen heeft Franciscus het verwaarloosd. Hij beschouwt zijn lichaam als een ezel. Als een dier dat veel te dragen heeft, dat wordt afgebeuld, en ook een domoor lijkt te zijn.  En tegelijkertijd klinkt het zo vertrouwd uit de mond van Franciscus: broeder ezel. Het klinkt bijna als een excuus om de manier hoe hij met zijn lichaam is omgegaan. Maar waarom?

Luister eens naar dit verhaal. Daarover is veel te zeggen. Maar dat kan nu niet. Franciscus onderricht een medebroeder over de vraag waarin de volmaakte vreugde bestaat:

Broeder Leo, ook al doet een minderbroeder de blinden zien, ook al geneest hij de lammen, ook al verdrijft hij de duivelen, ook al geeft hij de doven het gehoor, de kreupelen de macht over hun benen en de stommen de spraak weer, en wat meer is, ook al wekt hij een dode op, die al vier dagen in het graf ligt: schrijf op dat daarin de volmaakte vreugde niet bestaat.” Dergelijke opsommingen herhaalde Vader Franciscus wel drie tot vier maal. Telkens eindigde hij met de woorden: “Broeder Leo, schrijf op dat daarin de volmaakte vreugde niet bestaat.” Tenslotte riep Broeder Leo uit: “Vader, ik smeek u ter liefde Gods, nu toch  eindelijk te zeggen, waarin de volmaakte vreugde dan wel bestaat.” En Sint Franciscus antwoordde hem: “Wanneer wij in Santa Maria degli Angeli aankomen, doornat van de regen en verstijfd van de kou, vol modder en gekweld door honger en dorst, en wij dan aan de poort van het klooster kloppen en de portier kwaad wordt en zegt: ‘Wie zijn jullie?’ en wij hem dan zeggen: ‘Wij zijn twee broeders van u’, en wanneer hij ons dan zegt: ‘Dat is niet waar, jullie zijn twee schurken, die de mensen altijd bedriegen en de aalmoezen van de armen stelen; maak dat je wegkomt’, en hij ons dan niet binnenlaat, maar ons tot in het holst van de nacht buiten laat staan in de sneeuw en in de regen, koud en hongerig; en wij dan al die beledigingen en die wreedheid en dat wegjagen geduldig en met gelijkmoedigheid verdragen, zonder tegen hem te morren en nederig en liefdevol bedenken dat die portier ons werkelijk kent en dat God hem zo tegen ons doet spreken…: o, broeder Leo, schrijf op dat daarin de volmaakte vreugde gelegen is…”

Sint Franciscus is niet iemand van onze tijd. Misschien is hij wel iemand die tot geen enkele tijd behoort, maar wijst hij ons in de verhalen die over hem verteld worden – met al die dubbele bodems – een weg van wijsheid. Een weg die maar weinig mensen in staat zijn te gaan. Maar die voor ons allen bedoeld is.

Amen