‘Lieve mensen’, 9 februari 2020

Jesaja 43: 9 – 12
1 Kor. 2: 1 – 5
Matt. 5: 13 – 16

Gemeente,

Met dit woord spreek ik u gewoonlijk toe. De vorige keer dat ik voorging sprak iemand mij daarop aan, een mevrouw die ik niet kende. Ze voelde zich door het woord gemeente enigszins buitengesloten. Want ze hoort niet tot deze gemeenschap.
Vanzelfsprekend heb ik dit niet bedoeld. Dit heb ik haar ook gezegd. Met gemeente bedoel ik niet de beperkte club van remonstranten, wat zou kunnen, maar ik bedoel allen die hier aanwezig zijn en die daardoor een gemeenschap vormen. Echter, kan ik daar zomaar vanuit gaan?
Wat zou ik anders kunnen zeggen? Wat zeggen andere voorgangers? Je kunt met de deur in huis vallen. Zomaar beginnen. Het overkomt mij wel eens. Maar ik vind het niet zorgvuldig. Als ik de aanhef oversla dan ben ik al te veel bezig met wat ik daarna wil zeggen. Eerst moet ik u aankijken. Zo sla ik ook weleens een lied over. Dan ben ik ook al te zeer met het volgende bezig. Wat misschien meespeelt is dat ik het woordje gemeente een beetje belegen vind. En ook doet een van de gemeenteleden deze aanhef weleens overdreven na, zoals ze dat van vroeger kende, en vertelt er dan bij dat zij het op deze manier wel weer heeft gehad.
Maar wat zeg je dan? In welke relatie staan wij hier tot elkaar? Zeg je ‘lieve mensen’? Dit komt me ook niet gemakkelijk uit de mond. Want zijn we hier bij elkaar als lieve mensen? Willen we hierop aangesproken worden? Ik kan me voorstellen dat dit bij deze en gene van u ook tot het fronsen van een wenkbrauw leidt. Is een gemeente een groep van lieve mensen? Natuurlijk niet altijd lief, maar zouden we zo willen zijn? Wat maakt ons nu eigenlijk, zo vraagt iemand zich hier weleens af, tot een geloofsgemeenschap, tot een remonstrantse gemeente? Dat is toch dat we iets laten zien in ons leven van een God die liefde is. Maar zegt weer een ander, het gaat niet om lief-zijn, het gaat om gerechtigheid. En dan kun je niet altijd lief zijn. Dat is te zacht of erger nog.
Al gaat het misschien niet altijd om lief-zijn, als je zo wordt aangesproken kun je wel tot meer ontspanning komen. Gaat het niet daarom in een gemeenschap? Dat je bij alle verschillen die er zijn, de liefde betracht? Dat zegt ook de oude spreuk die je nog op borduurwerken van voorgaande generaties remonstranten tegenkomt. ‘In alles de liefde’.

Genoeg hierover. Er zijn misschien nog wel andere manieren waarop ik u kan aanspreken. Maar dit is wel even genoeg. Vandaag richten we voor het laatst de aandacht op de aquarellen van gebedshuizen van Frans van Hoeken. Daaronder deze kerk. De vraag is in welke relatie wij hier tot elkaar staan. Hoe mag ik u benoemen en waarop mogen we elkaar aanspreken?
Het aardige is dat precies deze zondag een aantal teksten op het leesrooster staan die daarop ingaan. En enkelen van u zullen denken, maar dat zijn toch net de woorden die in de gespreksgroep aan de orde zijn geweest? Dat is zo. ‘U bent het zout van de aarde’ en ‘u bent het licht der wereld’? Zo worden door Jezus zijn leerlingen toegesproken. Toeval. Dat kan toch geen toeval zijn? Ja, dat is toeval. U moest eens weten hoe vaak ik met de teksten uit het rooster niets aanvangen kan en ze daarom maar oversla.
In ieder geval, van de gelezen stukjes wil ik eerst iets zeggen over dat van Paulus, de apostel. Daarna het stukje uit het evangelie.
Paulus spreekt ook een gemeente aan. Hij zegt: Broeders en zusters! Adelphoi! Broeders! Hij heeft hen eerder ontmoet. Dan legt hij uit dat hij niet naar hen is gekomen met grote welsprekendheid en ook niet met een grote wijsheid. Het enige wat hij kon vertellen was over Jezus, de Christus die gekruisigd is. Eigenlijk had hij grote aarzelingen. Het was daarom niet aan hem te danken, zegt hij, dat de boodschap overkwam, maar eerder dankzij de kracht van de Geest. Die kracht van de Geest is dus niet iets als een geweldige bevlogenheid. Het was geen welsprekendheid. Ik denk niet dat dit valse bescheidenheid van de apostel was. Eerder besefte hij zelf niet goed te weten waardoor die klik tussen hem en de gemeente tot stand is gekomen. Wat hij wilde vertellen noemt hij het geheim van God. Dat is iets waar je eigenlijk niet bij kunt komen. ‘Wie kent de gedachten van de Heer?’ vraagt hij. Het enige wat hij daarvan kan zeggen is dat die gedachten die van Christus zijn.
Ik had u wel meer uit dit hoofdstukje willen lezen. Maar zo is het goed.
Wat Paulus heeft willen overbrengen is het geheim van God, van Gods mysterie, en dan kan hij alleen maar naar Christus verwijzen. Geleerde wijsheid is hier niet aan de orde.

Van deze Christus, van Jezus van Nazareth, hebben we net ook een kort stukje gelezen. Ook daarin worden mensen toegesproken. Maar nu zonder aanhef. Geen lieve mensen, ook geen broeders en zusters. Maar hij zegt wel, wie of wat deze mensen zijn. ‘U bent het zout der aarde, u bent het licht der wereld.’ Hij wijst die toehoorders erop, eigenlijk u dus, dat ze ertoe doen in de wereld. Als zij er niet zijn dan zou er iets essentieels ontbreken, iets wat de smaak aan de maaltijd geeft. Hoe vertaal je dit naar het heden toe? Als wij er niet zijn als gemeente – met alle andere gemeenten om ons heen – dan zou er iets essentieels ontbreken. Zo spreekt hij ze toe. Wat dit is, waarvoor deze smaak staat wordt niet verteld. We komen er nog op.
Het wonderlijke is dat je van dat zout heel weinig nodig hebt. Dat weinige geeft het zout zijn waarde. Maar dat weinige is wel van belang. Behalve natuurlijk als je het zout als conserveringsmiddel gebruikt. Dan heb je er weer veel van nodig. Maar stel je nu eens voor dat dit zout zijn kracht verliest, dat het zout zouteloos wordt. Hoe zou het dan gezouten moeten worden? Dat lukt niet, dan is het weg. Als een christelijke gemeenschap niet meer doet waarvoor ze bedoeld is, niet meer de smaak geeft aan het geheel, of het geheel niet meer beschermd, bewaard, dan is het weg.
Nu heb ik nog steeds niet gezegd waarvoor dit beeld van het zout kan staan. Want het is natuurlijk een beeld, een metafoor. Maar we komen al wel dichterbij.
Op eenzelfde manier wordt tot die toehoorders gezegd: jullie zijn het licht der wereld. En opnieuw wordt daar de mogelijkheid onder ogen gezien dat dit licht zijn functie niet meer kan uitoefenen. Dat het licht wordt verborgen onder een grote korenmaat, een emmer. Zoals bij het zout kun je jezelf de vraag stellen, als nu het licht zijn kracht verliest, hoe zouden we dan nog kunnen zien? Hoe ons oriënteren in deze wereld?
Wat Jezus met zijn hoorders doet is ze sterken in wat ze al zijn. Jullie zijn essentieel, jullie zijn het zout. Laat dat nu niet wegebben. Jullie zijn het licht. Laat dat nou zien, want anders dooft het.
Wat laat je dan zien? Het zijn de goede daden, staat hier. Wat zijn deze goede daden die zo in het licht komen en die ertoe leiden dat de mensen om je heen – niet aan jullie eerbewijzen, omdat je zo goed bent of het zo goed doet, maar aan de inspiratie ervan – de vader die in de hemel is. Het betekent dat deze mensen het engelenlied van de kerstnacht aanheffen; ere zij God in de hoogste hemelen. Maar waarom zouden ze dat doen? Ze doen dat – als ze het doen, want ze zullen het niet snel doen – als zij op de een of andere manier merken dat deze gemeente een verschil maakt, dat ze het zout is in de wereld en dat ze het licht is voor de wereld. En waarom gaat het dan? Dan kan ik eigenlijk alleen maar wijzen op de zaligsprekingen die aan deze woorden voorafgaan. Gelukkig de zuiveren van hart, de vredestichters, de barmhartigen. En ook kan ik alleen maar wijzen op de woorden die erop volgen. Deze gaan over de aanscherping van de wet. Maar aanscherping is niet zo’n goed woord. Dan zou de wet alleen nog maar strenger worden. Het gaat om de geest van de wet. Je houden aan de wet is niet voldoende. Dat doen anderen ook. Het gaat erom dat je al die dingen die in de wet staan van harte vervult. En zo doe je veel meer, omdat je intentie gaat meedoen. Je doet het uit liefde. Je kunt die aanscherpingen van de wet in een enkel woord samenvatten: trouw zijn aan de ander, niet alleen doen waartoe je je verplicht weet, maar bij die ander blijven ook wanneer je je plicht hebt gedaan. Het grote misverstand is dan dat je dit ook weer als een plicht gaat zien, als iets wat je moet doen. Nee, je moet het niet doen. Het gaat erom dat je bij de ander blijft, van harte. Dat je met hem mee blijft lopen, dat je hem blijft vergeven, dat je hem geen kwade woorden toevoegt, dat je je niet afwendt van degene met wie je het levenspad deelt, dat je je vijand liefhebt en hem niet dood wenst.

In die zin zou ik u lieve gemeente kunnen noemen als mensen die vanuit dit besef leven. Dat is het zout der aarde. Dat is het licht in de wereld. En kijken wij om ons heen dan is dit zeldzaam. Maar het is van zulk belang. Alleen zo kunnen we de aarde redden. Het is bovendien mensen gegeven om zo te zijn. En daarom kan een voorganger zeggen: jullie zijn het, jullie zijn het zout der aarde – twijfel daar niet aan. Jullie zijn het licht in de wereld. Laat het schijnen. Zo kan een voorganger de mensen toespreken, als hij ook zichzelf maar toespreekt.

Laten we nog even naar Paulus gaan. Hij was er zich van bewust, dat zijn capaciteiten niet uitzonderlijk waren. Dat is een grote troost. Daarom gaat het ook niet. Alles van wat er nu gezegd is, noemt hij de kracht van de Geest. Het is geen wijsheid van de wereld en zeker niet van haar machthebbers. Het is Gods verborgen en geheime wijsheid, een wijsheid en een glans waarin wij kunnen delen, die van ons af kan stralen. En waardoor wij God kunnen leren kennen.

Amen