‘Het licht waarin zij staan’, 20 november 2016

 

Herdenking van de gestorvenen.

‘Ik ben met jullie’
Uit: Matteüs 28: 20

 

Gemeente

Het maakt wel iets uit of je één van je ouders verliest of dat je een kind verliest. Of het leven tot afronding is gekomen of dat het is afgebroken. Het maakt wel iets uit of je je partner bent kwijt geraakt of een zus of een broer. En het maakt uit of je hem of haar in liefde verloren hebt of dat je elkaar niet veel meer te zeggen had.

Zo verschillend zijn onze levens en onze relaties met een ander. Elke situatie is een andere, niet vergelijkbaar. En toch, in elk van deze situaties leven we met gemis, met een gesprek in ons innerlijk, een gesprek met de mensen die er niet meer zijn. Op een uitvaart wordt zo vaak gezegd: we zullen je niet vergeten. Soms gebeurt dat. Maar meestal niet. Voor wezenlijke relaties zeker niet. Geliefden blijven bij ons. We hoeven helemaal niet te zeggen: we zullen je niet vergeten. Want we kunnen dat helemaal niet. Zij zijn deel van ons leven geworden. Ze zijn bij ons. We zouden ze zomaar in de stad tegen kunnen komen, ook al weten we dat dit niet mogelijk is en ook niet zal gebeuren. Daarom doet de herinnering zo’n pijn. Zo vertelt Hans Lodeizen in dit gedicht. Ze zijn zo dichtbij en tegelijkertijd zo ver weg.

Het wonderlijke is dat deze relaties en de bewegingen ervan ook niet ten einde zijn. De relatie is niet voltooid. Ze is niet star. Ze ontwikkelt zich. Het gesprek met wie je achter hebt gelaten is niet ten einde. Wij zelf veranderen, ontwikkelen onszelf verder. En zo komen de overledenen in een steeds ander licht te staan. Verschijnen ze steeds anders. Zeggen ze steeds iets anders. Ontdekken wij andere kanten. Mooie en minder mooie.

Ze groeien met ons mee.

Herkent u dit? Die steeds veranderende blik op je ouders, je broers en zusters, je kind?

Vaak – maar niet altijd – slijten de scherpe kantjes ervan af. En als we geluk hebben komen ze steeds meer in hun werkelijke zijn te staan, hun essentie. En u mag zeggen wat het is. Welke betekenis heeft hij voor mij gekregen, Wat heeft zij mij voor nieuws te zeggen? Ze komen steeds meer in een milder licht te staan, soms een hemels licht. Een licht van liefde. Die essentie. Daarmee worden hun fouten niet weggepoetst. Want die zijn er natuurlijk volop geweest.

Dit kan zelfs voorop staan. U kunt natuurlijk zeggen: ik kan hem of haar, niet anders zien dan als die man of vrouw die me zoveel heeft aangedaan. Dat kan ik niet tegenspreken. Want dat is gebeurd. Dat draag je bij je. Daarmee heb je te dealen in je leven. De overledene staat nu niet in een hemels licht. Maar in het licht van de pijn die je is aangedaan.

Dan kun je alleen hopen dat dit kwaad geen vat op je heeft gekregen. Dat is te hopen en dat is hard werken. Dat is de verbittering tegengaan. Dat is het licht gaan zien uit een andere bron dan vanuit deze mens. En misschien kun je hem of haar in dàt licht gaan zien, een licht dat zo weinig uit deze mens heeft geschenen. Ook zo kunnen de overledenen nog bij ons zijn. Met hun liefde en hun falen. En met ons verlangen daaruit te leren en het wezenlijke te zien.

Ik heb uit het evangelie van Matteüs één zinnetje gelezen. Ik heb al gezegd dat ik dit spannend vind. Want kan ik – terwijl we zo gewend zijn aan het lezen van een groter stuk en terwijl wij ook hier in de liturgie spreken van Bijbel – Verhalen –, het verhaal zo inperken dat er maar vier woorden worden gezegd. ‘Ik ben met jullie’?

Ik heb het zo gedaan omdat ik dan niet hoefde in te gaan op andere woorden uit dit slot van Matteüs die maar van deze kern afleiden. En die kern is dat iemand blijft, ook al is hij gestorven. Dat is het verhaal dat de evangeliën willen vertellen. En alleen al door het verhaal te vertellen blijft hij bij ons. Maar ook op een nog veel indringender manier. Dat komt in deze laatste woorden aan de orde. Daarom mogen de woorden op zichzelf staan.

In de evangelieverhalen wordt ook teruggekeken, net zoals wij doen. Daarin wordt ook het verhaal van een verlies verteld. Er wordt daarnaast nog veel meer verteld. Maar ook van het verlies. We lezen daarin ook van verwarring. Hoe met dat verlies om te gaan en ook met het blijven dat eveneens wordt ervaren? We zien heel verschillende reacties. Hij is niet direct weggegaan, je kunt hem zomaar nog in de stad zien. Net als in dat gedicht van Lodeizen. Hij zal terugkomen, spoedig reeds, nog deze generatie. En hij wordt in de hemel opgenomen.

Ja, hij wordt in de hemel opgenomen. Hij komt te staan in dat hemelse licht. Maar de hemel komt zo slecht overeen met onze voorstellingen ervan.

Al die verwarringen spelen door elkaar. Je wilt het verlies niet aanvaarden en je moet het wel aanvaarden. Er is nog zoveel niet uitgesproken en toch moet je het doen met wat er is. En je kunt alleen maar overgeven. Hen laten gaan. Laten gaan waardoor zij kunnen blijven in dat andere licht. En wat is dat dan?

We zeggen zo vaak bij een uitvaart, dat zij rust mogen vinden. Wat bedoelen we dan? Dat zij vrij zijn van pijn? Vrij van de lichamelijke beperkingen die hen getroffen hebben, vrij van de psychische verwarringen, van de angst en de depressie, vrij van het kwaad van de wereld dat hen niet meer kan worden aangedaan? Misschien is rust wel niet het goede woord. Eigenlijk is dit een levenskwaliteit. Een kwaliteit van leven die we ook onszelf toewensen. Misschien kun je zeggen: ontspanning, vrij zijn van verkramping, overgave en bezonkenheid. Is dat het licht waarin zij staan? Een licht dat we onszelf toewensen? Ontspanning, toewijding, rust en bevestiging?

Wij leven in een wereld die deze rust niet kent, die vol onrechtvaardigheid is en ongelijkheid, vol wrok daarover en vol onvermogen om uitwegen te vinden. Een wereld waarin zomaar overeenstemming die is bereikt voor milieuproblemen ter zijde geschoven kan worden. Een wereld waarin de grote mond op geld doet, waarin het beledigen tot een recht wordt verheven. Waarin niet alleen het hoofd, de ratio aan de kant wordt gezet, maar ook het hart en de heel diep liggende gevoelens van de barmhartigheid. Dat staat er in onze wereld op het spel. Er wordt gereageerd vanuit de pijn die is geleden, het niet worden gezien en de wrok. De verbittering.
Daarvan zijn zij vrij; of moeten we zeggen dat het licht waarin wij hen zien een wens is, een verlangen naar warmte en beschutting, naar harmonie; een verlangen om dit hier te vestigen en te ervaren? Dat dit licht hier mag schijnen?

Mij is de afgelopen week een lied van Jacqueline van der Waals door het hoofd gegaan. Het is wat ouderwets. Sommige woorden en uitdrukkingen zou je nu anders zeggen. Het wordt nog wel bij een uitvaart gezongen. ‘Wat de toekomst brengen moge mij geleidt des Heren hand’ (L. 913). Maar bij die toekomst kun je heel concreet aan onze eigen toekomst denken. Juist nu, nu we niet goed weten waarheen we gaan en er momenten zijn dat we daarover diep bezorgd zijn. Het kan best zijn dat we door een onherbergzame tijd heen moeten. Ondanks al zijn gedateerde woorden drukt dit lied iets uit dat van enorme betekenis is. Hoe onze toekomst ook is, daar is toch dat licht waarin wij de gestorvenen zien staan. Een hemels licht dat we als een voedingsbron kunnen meenemen in ons leven. Het licht, ‘des Heren hand’.

En ik weet best dat het allemaal maar beelden zijn waarover ik spreek of beter, waaruit ik spreek. En ik weet ook dat deze niet zelf oplossingen zijn voor de problemen waarvoor wij staan. Maar ik weet ook hoe belangrijk het is om in en met dit licht door het leven te gaan. Het is de verbeelding van de Eeuwige. Beter dan de kramp, de verbittering en de beschuldigingen die we onophoudelijk horen. Deze kunnen alleen maar nieuwe kramp en beschuldiging opleveren.

‘Ik zal met je zijn’ zegt de gestorvene. Dat is als een zegen. Dit is het indringende van deze woorden. De gestorvene zegent de levenden en wenst hun het licht toe waarin hij staat. En je zou zo wensen dat de verbittering tot oplossing werd gebracht. Dat het verdriet eronder voelbaar zou worden en tot uiting kon komen. En dat de verbittering niet gecultiveerd werd.

Wij gedenken vandaag de overledenen. We missen hen en soms beseffen we dat zij dichterbij ons zijn dan we ooit konden vermoeden, dat ze van kwaad en pijn bevrijd zijn en dat ze daardoor van betekenis voor ons zijn. Dat zij meer en meer komen te staan in een licht dat voor ons, de levenden, van betekenis is. Dat zij dit licht ons toewensen op ons pad.

Dit licht willen wij hier tot schijnen brengen. De herinnering is niet zomaar herinnering. Het is de bevestiging van ons levenspad.

 

Amen