Korte overdenking oogstdienst, 14 oktober 2018

1 Koningen 17:  1 – 14
Johannes 6: 1 – 15

‘Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben.’

Uit de liturgie begrijpt u dat ik nog steeds de oude tekst van het onzevader in het hoofd heb. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’. Het maakt niet uit. Het gaat om hetzelfde. Hoeveel generaties lang hebben mensen ervoor gebeden dat ze brood mochten hebben? en hebben ze met blijdschap gebeden als er brood op tafel lag?  En nog steeds, wanneer we iets over onze grenzen kijken, zien we dat er tekorten zijn her en der. Voldoende brood is nog steeds niet vanzelfsprekend.

Het werd als een wonder beleefd wanneer er voldoende brood was. Zelfs in zulke vruchtbare landen als Egypte en Mesopotamië. Een wonder. En zo ontstaan de wonderverhalen. Er zijn er zoveel van. Niet alleen die van Elia, of van Jezus hier in het Johannesevangelie. Het evangelie van Marcus kent zelfs twee van zulke verhalen. Denk ook aan het manna, het voedsel dat neerdaalt bij de tocht door de woestijn, en aan Jozef in Egypte die in rijke tijden het voedsel verzamelt voor de jaren van gebrek. Iemand zoekt – misschien voor het eerst – een oplossing voor slechte tijden.

De keerzijde van de beleving van het wonder is de onvrede, het oproer dat ontstaat wanneer er tekorten ontstaan of wanneer de prijzen te hoog stijgen. Nog steeds. Vandaar de bede.

Maar zo’n regeltje uit het onzevader blijkt dubbele bodems te bezitten. Het accent kan anders gelegd worden. Geef ons het dagelijksebrood, het brood dat we nodig hebben. Niet meer. Hoeveel voedsel ontvangen we niet dat we niet nodig hebben? Dat eigenlijk te veel is, of dat niet goed voor ons is en dat we helemaal niet nodig hebben? Ja, zo kan het gebed ook gelezen worden. Als een bede om met het teveel in ons leven om te kunnen gaan, om de verleiding ervan te weerstaan? De verleiding van de rijkdom. Hebben we geen Jozef nodig die in rijke tijden nadenkt en handelt om verstandig met het voedsel en de rijkdom om te gaan? Wonderlijk dat in het onzevader de bede om het dagelijkse brood zo dichtbij die andere bede staat: ‘leid ons niet in verzoeking’. Tekort en overvloed, zij beide vragen om nadenken, om gebed.

En nu nog een stapje. Wanneer we bidden om het brood dat we nodig hebben. Gaat het dan altijd om het eten dat door onze mond en maag gaat? Het gaat ook om reflectie, zagen we al. Staat het brood niet voor de gemeenschap die samen het brood deelt? Zoals die mensen, de leerlingen en Jezus  deden in het Johannesevangelie. Gaat het niet om het spirituele brood dat we samen delen en dat we zo nodig hebben, dagelijks? Meer nog dan al het voedsel dat tot ons komt? Is dit niet ook het brood dat we zo missen, elke dag weer?

In de woestijn toen hij grote honger had bracht Jezus de verschillende aspecten, die we hier noemen bij elkaar (Matt. 4: 4):het tekort, de verzoeking, en het spirituele voedsel, het woord dat van God uitgaat. Is dat niet nodig nu wij in tijden van overvloed leven? Het woord en het inzicht om keuzen te maken in ons dagelijks leven, om voor het goede voedsel te kiezen?

De weduwe van Sarefat kende die luxe niet. Zij zag zich geconfronteerd met het tekort en ze gaf zich gewonnen aan de man die bij haar langs kwam en haar om wat te eten vroeg. Door daarop in te gaan, door gastvrijheid te verlenen aan iemand die honger had, daardoor ontving zij wat ze nodig had.

Amen