‘Koningen en hun inspiratie’, 8 januari 2017

Psalm 72
Matteüs 2: 1 – 15a

Gemeente

Het begon ooit met een vlucht, de vlucht naar Egypte. Een begin dat je anders zou wensen. Zo beëindigt Matteüs de geboortegeschiedenis. Soms is het een uitkomst als je kunt vluchten en niet hoeft achter te blijven. Als je op tijd bent gewaarschuwd en je bent op tijd vertrokken. Problemen blijven er. Hoe kijken de mensen naar je in het land waar je wordt ontvangen? Want wie halen zij binnen?

U ziet, met een paar woorden ben je zo van toen naar nu, alsof er in 2000 jaar niets is veranderd. Misschien is er ook heel weinig veranderd. Altijd zullen er wel heersers zijn. Dan hier, dan daar. Heersers voor wie je je beter uit de voeten kunt maken. Met een variatie op woorden die dit kind later zal spreken: ‘de vluchtelingen zullen altijd onder u zijn’.

Hij sprak niet van vluchtelingen, maar van armen. Maar er zijn overeenkomsten. Dat verhaal kennen de meesten van u wel. Er zijn meerdere versies van. Even, heel kort:

Jezus is aan tafel in het huis van één van de Farizeeën. Bij Simon. Er komt een vrouw binnen met een flesje kostbare olie. Ze huilt, maakt zijn voeten nat met haar tranen, veegt ze met haar haren weer droog. Het is een van de meest intieme gebaren in het Nieuwe Testament. Is zij Maria de zus van Marta? Ze schenkt de olie over zijn voeten. Dan volgt het commentaar. ‘Had je het geld ervoor niet beter aan de armen kunnen besteden?’ Nee, dus. ‘Want de armen zullen altijd onder u zijn. Ik niet.’ (Joh. 12: 8; vgl. Joh. 11: 2 en Luc. 7: 37vv)

Je kunt dit antwoord cynisch opvatten. De armen of de vluchtelingen, ze zullen er altijd zijn, je hoeft niet steeds voor ze te zorgen. De betekenis is een andere.

Wat deze vrouw doet is niet zoveel anders als wat de drie koningen uit het oosten doen. Ze brengen een geschenk, een kostbaar geschenk, ook olie. In ieder geval de grondstof ervoor. Mirre is een grondstof voor kostbare olie. Daarmee eren ze degene aan wie het geschenk wordt gebracht. Het is een gebaar. Deze wijzen uit het oosten, koningen, magiërs, doen precies hetzelfde als die vrouw, maar ook als de koningen die worden genoemd in de psalm die is gelezen. De koningen van Tarsis, van de kustlanden en van Seba en Saba.

Daarbij kun je opnieuw een cynisch commentaar leveren. Want is dit niet een gebaar van onderwerping? Gaat het niet om onderworpen koningen, die belast worden, die tribuut moeten betalen aan de meest machtige onder hen? In ieder geval geldt dit niet voor de wijzen uit het oosten. Zij komen uit vrije wil. Of beter gezegd, zij kennen een innerlijke drijfveer om dit gebaar te maken, net zoals de vrouw die de olie uitgoot.

En die innerlijke drijfveer wordt in de psalm verwoord:

Hij zal bevrijden wie arm is en om hulp roept,
wie zwak is en geen helper heeft.
Hij ontfermt zich over weerlozen en armen,
wie arm is redt hij het leven.

Dat is de drijfveer. Ze zien in hem een ander soort koning. En die koning willen ze eer bewijzen.

Geertgen tot Sint Jans, De aanbidding van de koningen, ca 1480

Ze zijn geen onderworpenen. Ze zien een mens van wie een grote ethische kracht uitgaat. Wellicht zien ze in hem wat ze zelf in huis hebben. Het verlangen dat in hun hart leeft. Ze zien het in het kind. Gewoonlijk zijn koningen niet zo.

Daarover gaat dit verhaal van Matteüs, het gaat over twee soorten koningen, over twee soorten heerschappij. Over de heerschappij van de macht en over het koningschap van de ontferming. Over de macht die zichzelf in stand wil houden, koste wat kost, en over de macht die te willen delen, die de armen en de weerlozen te hulp schiet. Deze twee machten verdragen elkaar niet. Niets is zo gevaarlijk voor een macht die zichzelf in stand wil houden als een macht die zich om anderen bekommert en die van zijn macht uitdeelt. Vandaar de angst van Herodes voor het Christuskind. Daarin schuilt een kracht die, wanneer ze tot bloei komt, de macht om de macht, opzij schuift.

En Herodes neemt zijn maatregelen. Bloedig en zonder aanzien des persoons. Alleen, wat hij werkelijk wil vernietigen glipt hem door de vingers. Hij heeft het niet in zijn macht gekregen. De duisternis heeft het licht niet in haar macht gekregen, zoals de evangelist Johannes zegt.

Psalm 72 is ook een document waarin het om deze twee machten gaat. Alleen ligt het accent nu op de kracht die het goede bewerkt. Even wordt nog de duistere kracht nog genoemd: de onderdrukker, de vijand. Maar lees je de psalm dan is de teneur wel duidelijk.

Moge de bergen vrede brengen …
en de heuvels gerechtigheid.

Je kunt je wel weleens afvragen waarom er in de kerken nog steeds uit de bijbel gelezen wordt. Er worden toch ook heel veel verschrikkelijke dingen in gezegd? Als antwoord zou je dan kunnen zeggen. Hierom gaat het, om deze paar zinnetjes. Ja, er worden soms verschrikkelijke dingen gezegd, en soms worden ze ook aan God toegeschreven. Het is goed om je dit te realiseren. Maar je ziet een beweging daartegen. Dit wordt in deze psalm zichtbaar. Kennelijk is er in de bijbel een discussie gaande, hoe het leven op te vatten, hoe de diepste bronnen van het leven te duiden. Deze worden in de bijbel verwoord. Vrede en gerechtigheid.

De strekking in de psalm is wel duidelijk. Moge hij recht doen aan de zwakken. Anders dan in het verhaal van de wijzen uit het oosten, wordt hier geen brute macht tegenover de weldoende macht geplaatst. Hoewel? Het is wel een gebed, een wens die hier wordt geuit.

De psalm begint als een gebed, een voorbede. God wordt gevraagd om zijn wetten te geven aan de koning, de overheid. Deze wetten worden maar heel algemeen omschreven. Steeds maar die twee woordjes: vrede en gerechtigheid. Het gaat om een rechtvaardig bestuur. Het is een gebed om een goede overheid. Die armen en weerlozen beschermt.

Dan wordt in dit gebed nog meer gevraagd. Dat heel de schepping, de bergen en de heuvels vrede mogen brengen en gerechtigheid. Het is een gebed dat onze aarde goed mag zijn. Dat het niet gaat om het recht van de sterkste, om het najagen van eigenbelang, om het grote geld, maar om vrede.

Dit wil niet zeggen dat de wereld zo is. Het is vragen of de wereld zo mag zijn. Want we weten wel dat het vaak niet zo is. Het is leven vanuit een verlangen – en ook om dit verlangen te uiten, en het vorm te geven. Het is het verlangen naar een goed bestuur.

En dan wordt de psalm een loflied. Als aan de koning deze wetten gegeven worden en ze worden hem eigen en hij handelt ernaar, dan wordt deze koning alle goeds toegewenst. Een beetje overtrokken wellicht: ‘Hij moge leven zolang de zon bestaat’. Maar dit is wat je elkaar toewenst, dat je in zo’n wereld mag leven. Dat is een nieuwjaarswens. En die koning wordt alle eer gebracht, een koning die weerlozen en armen verlost van onderdrukking en geweld, voor wie hun leven, hun bloed kostbaar is. Voor een koning die door deze geest wordt bepaald, voor een dergelijke koning mogen alle anderen geschenken brengen en zich in het stof buigen. Dat betekent dat er een omkering in de macht heeft plaats gevonden. De macht is er niet op uit om zichzelf in stand te houden, maar de macht beschut en behoedt degenen die geen macht hebben.

Dat zou een wonder zijn. Zo eindigt de psalm. Hij doet wonderen. Daarvoor wordt niet de koning, maar God geprezen. Hij immers heeft de gerechtigheid aan de koning gegeven. En daarom nog een keer de wens: moge zijn luister heel de aarde vervullen. Amen, amen.

Dit is wat we elkaar met nieuwjaar toewensen. Maar dan zo krachtig mogelijk gezegd. Het gaat om het verlangen naar een omkering, om de bekering van de machten. Om het leven vanuit het wonder.

Ja, dan brengt het verhaal van de vlucht naar Egypte ons weer terug bij de realiteit. We zien hier de koningen, de wijzen die van ver weg komen zich buigen voor dat kind. Zijn macht is heel kwetsbaar. Het kind moet vluchten voor de werkelijke macht. Dat is het lot van de vredestichters. Het moet wachten met zijn terugkeer tot die macht ten einde gekomen is. Zelfs dan is het nog niet goed. Want deze koning Herodes heeft in zijn zoon een opvolger gekregen. Deze heerst nog in een deel van het land. De familie moet daarom uitwijken naar het noorden van het land, naar Nazareth. Aldus Matteüs.

Wrede heersers zijn bang voor dat soort macht. Zij zijn bang daardoor hun macht te verliezen, hun belangen. Het is de angst om ten onder te gaan. Zij kennen hun daden en de vergelding die dreigt. In feite zijn zij bang om zich aan die andere macht toe te vertrouwen. Om de eigen macht los te laten. Zolang zij deze angst kennen, zolang zullen er wel vluchtelingen blijven. En armen.

Wij vieren in de maaltijd het vooruitzicht op die andere macht. Die van de Vredevorst.

Amen