‘In excelsis gloria’, kerstviering, 25 december 2018

Jesaja 9: 1 – 6a
Lucas 2: 1 – 20

Gemeente,

‘In excelsis gloria.’
Zo zongen we. Wat zing je dan?
Je zingt wel vaker liedjes en liederen waarbij je denkt: wat is dit?
Je zou kunnen denken: met kerstmis mag dit wel. Het hoort er bij. Net als vroeger in de katholieke kerk, de Latijnse mis. Je begrijpt het niet, maar dat doet er niet zoveel toe. En toch de vraag: wat wordt er gezegd wanneer je dit zingt?
En nu moet ik u natuurlijk niet onderschatten. Misschien weet u het best.
‘Eer aan God in de hoogste hemel.’
Eigenlijk weet je dan nog niet wat je zegt. Of wel?

Laten we beginnen te zeggen dat ik eer een wat moeilijk woord vind. ‘Ere zij God’. Eerder gaat het om licht, glans, schittering, heerlijkheid. Glorie kunnen we ook zeggen. Zeg je het zo dan kom je ook een beetje af van het al te plechtige. Dat vind je heel sterk bij militaire eer. Daarom gaat het hier niet. Eerder gaat het om een wens dat de hemel mag glanzen, dat er licht wordt gebracht, ook in de hemel. Om het heel huiselijk te zeggen: dat de hemel in het zonnetje wordt gezet. ‘In excelsis gloria’.

Gravure van Martin Schongauer (eind 15e eeuw). Het werk maakt deel uit van de collectie van het Rijksmuseum, Amsterdam.

Kerstfeest is een feest van hemel en aarde. Voor onze tijd is het een beetje apart om dit zo te zeggen. Want wij kennen de hemel niet meer zo. Het is het feest van het hoogste dat we ons kunnen voorstellen én tegelijk van het hele gewone mensenbestaan, van de hoogste hemelen en van het alledaagse, de zorgen van het bestaan en de pijn en het verdriet dat ons overkomt. En dit hele gewone wordt zomaar voor een ogenblik in verbinding gebracht met wat we ons eigenlijk niet kunnen voorstellen. Het wordt daardoor verlicht. Dat is toch wat er gebeurt die nacht op de velden bij Bethlehem? De sluier van het al te alledaagse wordt weggetrokken. Weggetrokken van het groepje herders die op hun schapen passen. Even, zomaar, komt dit alles in een heel ander licht te staan. In het lied van de engelen wordt de hemel glorie en de aarde vrede toegezongen. En vrede is dan niet alleen maar de afwezigheid van vijandschap, het neerleggen van wapenen, het is de goedheid en harmonie, de volheid die de mensen en de aarde omringen. De sjaloom. En breekt dit aan, dan word je daarvan blij. Een keer ten goede.

Dit vieren we in de kerstnacht, dit wordt in het kerstverhaal verteld. En als je blij bent dan ga je daarvan vanzelf zingen of fluiten. Als je iets hebt gekregen wat je mooi vindt dan welt de vreugde vanzelf in je op. Want het hoort bij elkaar: de ervaring van een vredesboodschap en de vreugde daarom, soms ook de ontroering. En bij de herders op het veld de schrik om het gebeuren. Maar daar zetten zij zich gauw overheen en zij gaan kijken wat er heeft plaatsgevonden. En zij eindigen met het uiten van hun vreugde. Ze stemmen in met het engelenkoor. Ze loven God. De blijdschap heeft bezit van hen genomen. Dat is aanstekelijk. Als je heel blij bent dan ga je stralen. Dan word je net als die engelen die zo stralen. – Misschien word je wel als een engel. En wat zeg je als je blij bent? Werkelijk heel diep van binnen? Je deelt mee wat je voelt. Je deelt het mee aan je omgeving. Je laat je omgeving erin delen. De wereld wordt dan vrede toegezegd, sjaloom. En je draagt de blijdschap over. Dat is het kerstfeest. Het is de boodschap van het licht overbrengen naar het donker. En waar het licht verschijnt moet het donker wijken.
Zo worden hemel en aarde met een wens toegezongen. Want het is niet vanzelfsprekend dat deze vrede er is. En ook de nachtelijke hemel die zich boven ons uitstrekt kan heel donker zijn. Dan is het niet vanzelfsprekend dat daar een bron van schittering is die je de weg wijst. Je moet maar hopen dat de hemel je welgezind is.

Een verhaal. Een man ging op reis met een schat, een fonkelende diamant. En ieder die de diamant zag wilde het kleinood wel hebben. Zo’n schitterende diamant. En de man werd er een beetje bang van. Wat een waarde vertegenwoordigt die steen. Straks wordt hij nog van me afgepakt. En hij verbergt de diamant diep in zijn kleren. Precies zoals wij met onze portemonnee doen. Hij gaat naar een land waar ze de diamant niet kennen, waar hij geen gevaar zal lopen. En zo wordt de diamant vergeten. Hij is veilig. Zo nu en dan kijkt de man er nog naar als hij weet dat niemand meekijkt. Dan schittert de diamant nog net zo mooi als altijd.
Maar wil de diamant zo opgeborgen zijn? Wat heb je aan een diamant die niet kan schitteren? Ik moet hem verkopen, dacht de man. Daarvoor krijg ik heel veel geld. Dan ben ik rijk. Maar word je werkelijk rijk als je het mooiste dat je hebt uit handen geeft en je het nooit meer kunt zien? En hij wist niet wat hij moest doen. Wat moest hij doen? Hij wilde zo graag zelf genieten van de steen. Hij wilde dat anderen ervan konden genieten. Maar hij wilde niet dat de steen van hem kon worden afgepakt.
Ik moet hem aan het museum geven, dacht hij. Dan kan iedereen hem zien. Dan bouwen ze vast in een binnenkamer een hele mooie vitrine rondom de steen. Dan is hij voor iedereen zichtbaar. En zo gebeurde. Nou ja, hij schonk de steen niet, hij gaf hem in bruikleen, in eeuwigdurend bruikleen. Dan had hij nog altijd het gevoel dat de steen van hem was.
De mensen kwamen kijken. Ze vonden het prachtig. Ze gingen ook naar de man toe en ze zeiden hoe blij ze ermee waren dat ze de steen mochten zien. Dat maakte de man zelf ook weer gelukkig. Hij merkte dat de vreugde toenam, en het had hem geen cent gekost.
Hij had de steen afgestaan en had hem toch niet afgestaan.

En nu de vraag: is dit een kerstverhaal?
Is het engelenlied als een kostbare diamant die opgeborgen wordt in een museum? Voor iedereen zichtbaar, maar niet meer geschikt voor de wereld? En dat het voor zijn eigen veiligheid moet worden opgeborgen?
Aan de vergelijking gaat een heleboel mank. Maar de vraag is wel of het kerstverhaal niet ook een museumstuk geworden is. Opgesloten geraakt in de paar dagen van kerstmis. Maar dat het daarbuiten geen rol meer speelt? Sommigen vinden het prachtig, anderen kijken er met verbazing naar, kijken naar de toelichting op het bordje aan de muur wat het te betekenen heeft. Is het engelenlied een museumstuk geworden, alleen zichtbaar tijdens de openingstijden van het museum?

Als je dit wilt voorkomen – en wil je dat? – dan is het de vraag hoe het kerstverhaal van betekenis kan blijven buiten het museum, in de wereld. Dat is eigenlijk een vraag aan ons allen. Is wat hier gezegd wordt van betekenis voor de wereld? En hoe dan? Hoe doe je dat? Het antwoord is niet dat we van elkaar verwachten op alle hoeken van de stad te gaan evangeliseren. Dat mag u van een vrijzinnige predikant niet verwachten. Of denkt u daar toch anders over? Een antwoord kan wel zijn dat we ons die engelenboodschap zelf eigen maken. Dat we er mee instemmen, dat we het gezang overnemen. Dit betekent vooral dat we de wens overnemen: ‘glorie aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor de mensen die hij lief heeft.’ Dat we meezingen. Dat is iets anders dan een overtuiging verkondigen. Dat is de warmte van de boodschap tot je toelaten en die warmte teruggeven. Teruggeven aan de hemel, dat daar de schittering mag zijn van de diamant en dat er op aarde de vrede mag zijn.
Merkwaardig hé, dat ook de hemel de schittering wordt toegewenst. Daar moet het toch allemaal vandaan komen? Misschien is het toch anders. In de engelenzang spreekt het hart. Het hart drukt zich uit in een wens. Laat ik het maar even in het enkelvoud houden. In het engelenlied spreekt het hart dat weet wat hemel en aarde nodig hebben. Dat de aarde niet kan zonder de schittering van een hemel die zich om de aarde bekommert én dat de hemel niet kan zonder een aarde waar er vrede is. Want zonder vrede op aarde raakt ook de hemel verduisterd.  In het engelenlied spreekt het hart en het spreekt de hemel en de aarde toe. Vervolgens wordt het door de herders overgenomen en het wordt door Maria in haar hart bewaard.
‘In excelsis gloria’ is de uitroep van het hart, dat de hemel een bron van licht mag zijn, dat er een God is die zich om de mensen bekommert, en omgekeerd dat er vrede mag heersen op de aarde opdat de hemel zich daarin kan spiegelen. De hemel kan niet zonder de aarde.

En nu weer naar het kerstverhaal. De engelen verschijnen. Zij zingen hun lied. Dan gaan zij weer weg. Het wordt weer donker, aan de hemel en op de aarde. Maar de herders gaan op weg. Ze hebben het lied gehoord. Ze gaan zien naar dat kind. Dan heffen zij hun lofzang aan. Maria heeft hen gehoord en bewaart alles wat ze hoort en ziet in haar hart. Ze brengt het kind groot. Het kind vertelt dan – wanneer het groot is – van de hemel. De hemel ontsluit zich. En dan, dan wordt het toch weer donker. Maar het verhaal blijft bewaard in de harten van de mensen. Daardoor kan het zich weer openen. Het zal ook nog wel eens donker worden. Maar het zaad is gezaaid.

Die diamant die floreert niet in het museum. Die komt tot bloei, tot schittering als hij in het hart van de engelen en van de mensen wordt bewaard.

Amen