‘Het zaad in de aarde’, afscheidsdienst ds. Pieter Korbee, 31 januari 2021

Marcus 4: 26 – 29
Marcus 4: 30 – 32

Over het zaad in de aarde

Lieve mensen,
Gemeente,

We spreken in gelijkenissen. We spreken in gelijkenissen over God, over het koninkrijk. We horen en spreken zo omdat we niet beters hebben. Omdat de taal tekortschiet, omdat ons inzicht tekortschiet. De apostel Paulus zegt we kijken in een wazige spiegel of door een troebel glas. Maar het is al heel wat dát er in gelijkenissen wordt gesproken. Zo geef je te kennen dat er meer is dan alleen onze dagelijkse verhalen. Je beseft dat er een grens is aan ons inzicht en je probeert door eenvoudige verhalen uit de dagelijkse werkelijkheid om te zetten iets te vertellen over de andere kant van de grens.  Het kunnen heel korte verhaaltjes zijn, zoals de twee die net gelezen zijn. Ze kunnen ook uitgesponnen worden, zoals het verhaal van de barmhartige Samaritaan. In de twee korte verhaaltjes wordt het rijk van God vergeleken met een zaaier, en vervolgens wordt het vergeleken met een zaadje. Dagelijkse beelden – tenminste toen – waardoor de blik voor het niet-dagelijkse wordt vrijgemaakt. Misschien een speldenprik, waardoor je wordt opgeschrikt. Maar wat betekent het?

Als je klimt met de jaren zoals ik nu, daarom is ook tijd gekomen om afscheid te nemen, krijg je wat meer gevoel voor dat niet-dagelijkse. Tenminste dat verbeeld ik me. Als je nog jong bent ga je de dagelijkse werkelijkheid ontdekken. Daarin is heel veel te ontdekken. Je kunt er helemaal in opgaan. Prima. Word je ouder dan krijg je meer gevoel voor die grens. Voor wat de dagelijkse werkelijkheid te buiten gaat. Ik weet best dat ik nu geweldig aan het generaliseren ben. Want natuurlijk zijn er jongeren die hiervoor gevoel hebben en zijn er ouderen bij wie dit nooit tot ontwikkeling komt. En nog veel vaker loopt het door elkaar.
Maar er is wel iets van een tweedeling. Dit is ook wat Marcus, die de gelijkenissen heeft genoteerd, opmerkt. Die gelijkenissen worden verteld, zegt hij, voor de mensen die buiten staan. Maar aan zijn leerlingen verklaart Jezus alles. Tjonge, denk ik dan, sta ik nu binnen of buiten? Want aan mij worden die gelijkenissen toch ook verteld? Ik vind ze mooi en intrigerend. Eerder nog het laatste dan het eerste. Sta ik nu binnen of buiten, of allebei?
Wanneer Marcus dan probeert een eerdere gelijkenis te verklaren, de betekenis ervan te onthullen, ook een verhaal over het zaad, zaad dat wordt uitgestrooid over vruchtbare en onvruchtbare aarde, over stenen en rotsen, dan denk ik bij deze verklaring, nou ja, is dat nu alles? Dat er allerlei soorten mensen zijn. Dat bij sommigen het zaad onvruchtbaar blijft, dat het tussen het onkruid valt op of op de rotsen, maar dat er ook een groep mensen is bij wie het zaad vrucht draagt, heel veel vrucht. Zou dit nu de betekenis zijn van de gelijkenissen? Dat er onderscheid wordt gemaakt tussen mensen? Die van binnen en die van buiten, goeden en slechten? Of gaat het in deze gelijkenis niet veeleer daarom, wat er niet wordt gezegd en niet wordt uitgelegd? De vraag bijvoorbeeld: wat zijn nu eigenlijk die vruchten?

Dat gelijkenissen niet helemaal helder worden vind ik een veel aantrekkelijker gedachte. Want daardoor blijf je alert. Dat je buiten aan deze kant van de grens staat, en dat je alleen maar kunt raden wat de andere kant voor je kan betekenen. En dat je op deze manier toch binnen staat.
Juist daarover gaan de twee verhaaltjes die vanmorgen zijn gelezen. Ze vertellen van een geheim dat je niet in de hand hebt. Dit is onze situatie. We hebben besef van een schat in de aarde. En dan moet u niet denken aan een diamant, maar aan een zaadje dat kan uitgroeien, dat een enorme groene plant kan worden waarin de vogels schuilen.  Een groene aarde. Die schat ligt in de aarde verborgen. Ook dat is een beeld. Het is wel een beeld dat je in beweging kan brengen. Zodra de tijd rijp is moet je ook aanpakken. Dat is wat het eerste verhaaltje vertelt.
De schat waarvan we besef hebben is een zaadje. We dragen er verantwoordelijkheid voor, maar we hebben niet in de hand hoe het zich ontwikkelt. Je kunt er wel zo goed mogelijk voor zorgen.
Dat is wat we hier in de kerk doen en waaraan ik een tijdje heb meegewerkt. Zorgen voor het zaad in de aarde, het woord geven. Maar hoe dat zaad zich ontwikkelt is van een andere orde. Dat is iets dat zich in het verborgen afspeelt, in het verborgene van de aarde en in het verborgene van het hart.
De afgelopen week (21 januari) stond in de krant een kop. Het ging over de teruggang van het ledental van de kerken, over de jeugd die zich laat uitschrijven. Als dat gebeurt gaat er iets goed mis, stond er.
Nog steeds, dacht ik, nog steeds wordt er niet begrepen dat het een kerk niet gaat om zichzelf in leven te houden. Dat is toch het eerste dat je van deze Messias uit Nazareth met zijn gelijkenissen kunt leren. Het voortbestaan wordt tot een item gemaakt, maar het is secundair. Op allerlei mogelijke manieren is het accent gelegd op het voortleven, op de bange vraag, hoe gaat het verder? Waarom het gaat is het leven, het toevertrouwen, leven met God, wandelen met God. Je openstellen. De rest zal je wel geschonken worden. Voor dat laatste mag je je best doen, zeker op momenten dat het zaad opschiet. Maar het is niet je prioriteit, iets dat je met moderne hulpmiddelen in de hand moet houden.

Ik ben heel blij dat het mij gegeven is om hier in Alkmaar te werken. Het betekende dat ik steeds weer de stilte heb moeten opzoeken om deze diensten voor te bereiden, om te kijken in een wazige spiegel, om te luisteren, luisteren om iets te kunnen zeggen. Het betekende ook dat ik dit heb kunnen leren. Een overdenking gaat vaak een eigen weg. Je – beter kan ik zeggen, ik – komt bij iets uit wat je tevoren nog niet had bedacht. Ik moet wel een leidraad hebben, een tekst. Maar als je in stilte daarbij kunt zijn komt het wel vanzelf. Zo moeilijk is het niet. En tegelijkertijd is het ook moeilijk. Want het vraagt erom dat je moeten en presteren loslaat, dat je de tijd neemt en de rust. Dat je de binnenkamer opzoekt. De verborgenheid ervan. Dat je het zaad zijn werk laat doen. Mensen leven met een schat. En ze beseffen het zo weinig. Die schat ligt in hun innerlijk. En eigenlijk zijn wijzelf de aarde waarin de schat, het zaad verborgen ligt. Het zaad komt in onszelf tot groei. We kunnen het voeding geven zoals de aarde voeding geeft. We kunnen het van voeding onthouden. Dan gebeurt er niets. Dan moet het zaad langer wachten. Maar het is geduldig. Het kan wachten.

Ik heb me nooit kunnen voorstellen dat ik op deze manier afscheid zou nemen. En wie wel? Een lege kerk. Dat is wat ik dan toch bereikt heb, preken voor een lege kerk. Dat is toch maar weinigen gegeven bij hun afscheid. En ik heb – tenminste dat mag ik hopen – geen kwaad woord gezegd. Ik ben er wel ongelukkig van geweest. En ik ben ook terughoudend geworden met huisbezoek het laatste jaar. De angst speelt mee om het virus over te brengen. Maar beter dan ongelukkig zijn kun je je een vraag stellen. Wat betekent het voor ons om ons terug te trekken, om het zaad te laten rusten waar het kan ontkiemen, om te beseffen dat je hier een schat hebt liggen, voorlopig niet bereikbaar. Maar dat komt wel. Deze lege kerk is ook een gelijkenis. Het is een ruimte die wacht. Ze draagt in zich een belofte.

Nu lees ik afgelopen donderdag dat de theaters dit ook zeggen. Hadden ze niet een paar dagen op mij kunnen wachten? Maar ze hebben gelijk. Deze ruimte wacht op u en ze zal weer vervuld raken, van u en van het woord. Maar misschien is dat wel een en hetzelfde.

Amen