‘Het licht schijnt in de duisternis’, 25 december 2020

Jesaja 9: 1 – 6a
Lucas 2: 1 – 20

Het licht schijnt in de duisternis

Lieve mensen,
Gemeente,

 

Het licht schijnt in de duisternis. En de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.

Twee heel korte zinnetjes. En alles is ermee gezegd. Licht en duister. Kerstfeest. Net zo goed kun je zeggen, hierom gaat het bij geloof, of bij wat we godsdienst noemen, of kerk, waarom we samen komen of mijmerend alleen thuis zijn. Om te vieren dat de duisternis niet overwint, maar het licht. Om dit besef, dit geloof tot je te laten doordringen, je te sterken. Zelfs wanneer je niet samenkomt. Zelfs wanneer het eng is om bijeen te zijn, omdat je een ander in gevaar kunt brengen en jezelf. Wanneer het maar beter is om je terug te trekken. Wanneer over de samenkomst een donkere sluier wordt getrokken. Nu even niet. Zelfs dan schijnt het licht door heel deze grijze werkelijkheid.

Nu pas besef je hoe vanzelfsprekend de viering van het kerstfeest geworden is. En welk groot goed dit eigenlijk is. Om zonder besef van enig reëel gevaar bijeen te komen. Zelfs het donker, de duisternis is daar een positief onderdeel van geworden. Het is in de nacht, in het donker waarin wij ter kerke gaan. Of we stellen ons dit in de vroege ochtend van de kerstmorgen voor. Het duister is van zijn kwalijke kanten ontdaan. We beleven het donker romantisch, als een veilige mantel waarin we de geboorte van het Christuskind vieren. Met lichtjes in de boom. Het donker is knus geworden.
En in één klap wordt al deze vertrouwdheid ons ontnomen en laat het duister zich van zijn andere kant zien, misschien wel van zijn echte, vijandige kant. Dan is het even slikken, om uit de vertrouwdheid teruggeworpen te worden naar een situatie die we ons niet wensen. Om het duister te ontmoeten in zijn werkelijke gedaante. Maar het is wel deze duisternis waarin het licht schijnt. In het donker dat we ons niet wensen.
Als we ons door het twinkelende en sprankelende van de kerstviering laten afleiden, door de commercie, de feestmarkten, dan raken we een beetje blind voor het echte duister. Want dat is altijd onder ons gebleven. Het doet zich voor in de grote vragen waarvoor maar geen oplossing komt in onze samenleving, waardoor individuele mensen de dupe worden. Ik hoef u niets te zeggen. Er wordt weggekeken. Hoeveel thema’s zijn er niet? Het gaat om vragen waarbij mensen elkaar het licht niet in de ogen gunnen, elkaar niet aanvaarden om wie ze zijn. Het gaat ook om vragen die we nooit zullen kunnen oplossen, omdat ze met de eindigheid van het leven te maken hebben. En dat op zo veel verschillende manieren.
Deze coronacrisis is er daar een van. Zo komt het donker ons tegemoet. Soms zijn er antwoorden te geven, soms niet. Soms is er hoop te bieden, soms niet. Soms niet? Maar dit is juist het duister waarin het licht schijnt. Wanneer er geen antwoorden zijn te geven. Dan ben je ver van het geflonker en de knusheid. Dit is wat er in de kerstnacht wordt gevierd. Dat in dit donker het licht verschijnt. Dat er nieuw leven komt juist als het verschrikkelijk tegen zit. En welk leven. Het licht is sterker dan de duisternis. Liefde sterker dan de dood. Dit vieren we. En als je dit niet samen met anderen kunt vieren, kun je het alleen thuis doen door voor je uit te stamelen: het licht overwint het duister, ere zij God en vrede op aarde. Het engelenkoor zingt in het hart, of het spreekt zo het hart toe.

U moet niet denken dat mij dit altijd gemakkelijk afgaat. Ik moet mezelf ook toespreken. Want ook ik moet mezelf niet laten meenemen – zo hou ik me dan voor – door de stroom negativiteit die over ons wordt uitgestort. Ik ben er niet ongevoelig voor en ik laat me ook meenemen. Die stem, die reactie ken ik wel.
Maar daar ligt mijn taak niet. Mijn taak is dat ik een andere stem laat horen die daartegen ingaat. Die van het licht.

Het wonderlijke is, vind ik, dat als ik daarmee bezig ben zoals bij de voorbereiding van deze dienst, dat ook deze stem mij meeneemt, weg uit dat duister. Het is daarom een groot goed om hier te staan en voor te gaan – ook al is hier maar voor een lege kerk, voor een halve man en een paardenkop. Of moet ik zeggen, voor een os en een ezel? Om je te laten vervullen met wat goed is.
Met de os en de ezel vieren we het kerstfeest. En ik weet natuurlijk best dat deze dieren niet in het oorspronkelijke verhaal voorkomen. Maar de mensen die van deze dieren vertelden wisten heel goed waarom het ging. Als er niemand meer is om te luisteren zijn er altijd nog die twee tamme, brave dieren uit de stal die met een touw vastgemaakt zijn aan de voederbak. Zij brengen dan de warmte die onze mensensamenleving zo nodig heeft. De warmte die het leven mogelijk maakt en dat koestert.
Maar is dit dan – die stem die ons uit al het donkere wegtrekt – niet als de sneeuw waarvan Ida Gerhardt spreekt? Dat hele dunne laagje sneeuw, het vernis dat onze geschonden aarde overdekt? Zouden we die sneeuw ooit nog eens meemaken? Is die stem niet teer en machteloos? Misschien.

Kijk, onze vragen bij onze mensenwereld zullen nooit ten einde komen, onze pijn en verontwaardiging ook niet. Herodes doet zich voor in steeds andere gedaanten. Maar de sneeuw zullen we best nog wel eens meemaken. En dan wordt het een teken als dat van de regenboog. Dan is er die lichte zuivering door de sneeuwval. Even is alles weg. Zo kan het zijn een witte wereld. Het is als het ontspruiten van nieuw leven. De geboorte van een kind. Dit zijn heel realistische visioenen. Daaruit mogen we leven. Zo kan het ook. Zo is het ook. En vanwege deze beelden, die zo werkelijk kunnen zijn als de geboorte van een kind, het ontspruiten van het jonge groen, de zuivering door de witte sneeuwval, eren wij God, zoals de engelen deden in de nacht, en wensen de mensen op aarde vrede toe. Mensen van zijn welbehagen. Het engelenlied wordt deel van ons leven. En zo is God met ons.

Amen.