‘Henoch wandelde met God’ (NBG), 10 april 2016   

 

 

Genesis. 5: 1b, 2 – 5, 18 – 24 (NBV)
Johannes 10: 11 – 21 (NBV)

 

Gemeente,

Het komt voor, je hebt iets in je hoofd, je rekent erop, je stelt je erop en dan blijken de zaken toch anders te liggen. Ik had vandaag willen lezen van Henoch, de man die de gezegende leeftijd van 365 jaar bereikte. Jong in die dagen. Van hem wordt de mooie uitdrukking gebruikt dat hij wandelde met God. Werd gebruikt, moet ik zeggen. Ik lees de tekst in de Nieuwe Bijbelvertaling en ik zie dat hij tegenwoordig in nauwe verbondenheid met God leefde. Dat is ook mooi. Maar eigenlijk gaat de bijbelvertaler uitleggen wat de uitdrukking betekent. Ja, denk ik, dat is mìjn taak. Moet ik nu gaan uitleggen dat de letterlijke vertaling luidt, dat Henoch met God wandelde, dat de bijbelvertaling er iets anders van maakt, iets dat ook mooi is, maar dat …? Zo houden we elkaar aan het werk.

Echt belangrijk is deze zaak natuurlijk niet. Wel is het jammer dat zo’n plastische uitdrukking verdwijnt. Want je ziet Henoch – wie hij ook was – wandelen. Hij beweegt zich voort op een voor de mens gepaste snelheid. Hij loopt, of het nu over een stenige vlakte, door een bos of tussen rotsen is, op een stenen pad of door een kleiïge modderboel, hij gaat langzaam. Je ziet hem gaan. Je kunt je verbeelding gebruiken. Ieder van ons zal hem op een andere manier, in een andere omgeving, zien wandelen. Je ziet iets. Vervolgens kun je je voorstellen dat er nog een tweede gestalte naast hem loopt met wie hij wat keuvelt, zoals bij de Emmaüsgangers, of je stelt je voor dat Henoch in gedachten is verzonken en wat mijmert. Je verbeelding werkt.

Dit beeld valt in de Nieuwe Vertaling weg. Hij leeft in verbondenheid met God. Is dat niet een beetje braaf? Als je met iemand wandelt en er is wat irritatie dan kun je tenminste nog afstand nemen, 20 meter of misschien wel 100 als dat nodig is. Toch loop je met elkaar.

U begrijpt wel: ik hou van de uitdrukking. Erin komen twee elementen samen. De menselijke maat, daarmee bedoel ik de mens die niet voortraast, zichzelf voorbij snelt, maar die de trage gang gaat van zijn twee benen. Een mens die zo tot ontspanning komt. En er is de maat van datgene wat een mens verre te boven gaat, wat we God kunnen noemen. Deze elementen komen samen in deze uitdrukking: wandelen met God. De rust en de grootsheid. De traagheid en de verhevenheid. De uitdrukking lijkt aan te geven dat het één nodig is om het andere te kunnen ervaren: de traagheid – de stilte – opent een mens, waardoor hij tot zijn innerlijk kan komen. Zo gaan tegenwoordig heel veel mensen op pad, aangestoken door een moderne vorm van religiositeit, de trektocht, de pelgrimage. En het is duidelijk dat ik door het oproepen  van de tegenstelling tussen rust en gejaagdheid, door het accent zo te leggen op het beleven van de grootsheid van het leven en van God door tot rust te komen, dat ik me daarbij aansluit.

Ik zeg niet dat het niet anders kan. Ik denk wel dat het volgen van deze menselijke maat een weg is om in contact te komen met datgene wat in ons innerlijk ons ter harte gaat.

Nu leg ik in deze inleiding – ik geef dit direct toe – op een geweldige manier mijn eigen verbeelding over het wandelen in deze tekst. Mag je dit nu zomaar in de tekst lezen? Deze romantiek?

Mijn eerste reactie is: er mag veel. Je mag best vertellen wat een beeld bij je oproept. En vervolgens kun je je afvragen, wat zou een joodse luisteraar van toen gehoord hebben bij het beluisteren van dit verhaal? Het kan goed zijn dat ook hij aan een pelgrimage dacht, de tocht naar het heiligdom in Jeruzalem. Maar hij zal ook iets anders hebben gehoord, wat in mijn verbeelding is weggevallen. Dit is dat in het wandelen met God het volgen van de juiste levenswijze werd gehoord, het volgen van het pad van de wet en van de geboden. Daarom kan hier ook de eerste regels van Ps. 119 gelezen worden: ‘Gelukkig wie de volmaakte weg gaan en leven naar de wet van de Eeuwige, gelukkig wie zijn richtlijnen volgen, hem zoeken met heel hun hart. Zij bedrijven geen onrecht, maar gaan de wegen die hij wijst.’

Dit is leven in verbinding met God, wandelen met de Eeuwige, dat is de ethische dimensie van het geloof. Goed leven wordt samengebald in het volgen van de voorschriften van de wet. Dit zal de joodse gelovige zeker gehoord hebben. Dan gaat het niet om de ervaring van het onuitsprekelijke, de verhevenheid en de grootsheid, een ervaring die door de rust van het stappen gestimuleerd wordt. De joodse gelovige zal aan de wet gedacht hebben toen hij hoorde dat Henoch wandelde met God. Zo wordt het ook van Noach  – een andere aartsvader – gezegd, hij was rechtschapen en leidde een voorbeeldig leven (Gen. 6: 9) en ook hij stond in enge verbondenheid met God, hij wandelde met God.

We hebben nu twee heel verschillende sporen bewandeld om dichter bij deze uitdrukking te komen. We zijn van onze beleving uitgegaan en we hebben ons afgevraagd, wat doet deze uitdrukking met ons: wandelen met God? En vervolgens hebben we ons wat meer gedegen afgevraagd: wat zal nu die oude lezer eronder hebben verstaan? Dan krijg je grofweg twee beelden: die van de innerlijke beleving en die van de ethiek, van het juiste handelen. En zoals dat gaat, als je niet oppast wordt alle nadruk op één van de twee gelegd. Er zijn mensen van de daad en er zijn mensen van het gevoel. Er is natuurlijk niets zo fnuikend indien één van beide claimt het recht aan zijn kant te hebben.

Wat ze dan niet zien is dat deze twee kanten eigenlijk bij elkaar horen. Natuurlijk de ene mens is meer een doe-mens en de ander een belevingsmens, en dat mag ook zo zijn. De ene mens heeft meer behoefte aan structuur en volgt de paden van de wet en de ander stelt zich eerder open op voor wat zich aandient, is ontvankelijk. Maar de twee houdingen horen bij elkaar, bevruchten elkaar. Want een doen zonder innerlijke beleving leidt tot rigiditeit, en alleen maar beleving leidt tot een machteloos toezien bij al wat er op aarde aan onrecht gebeurt. Zo wordt een vals dilemma neergezet.

 

Er is een verhaal uit het Oude Testament dat een mooi voorbeeld is voor wat ik bedoel. Ook daarin wordt het wandelen genoemd en ook bijna onzichtbaar gemaakt in de vertaling: heen en weer trekken wordt er gezegd (1 Sam. 25: 15v). Er is een troep gewapende vrijbuiters, soldaten. Zij houden zich op in het veld in de buurt van een groep herders. Meestal is dit voor herders geen feestelijke situatie. Zo denkt ook de baas van deze herders erover. Maar de soldaten doen de herders geen kwaad, integendeel zij gaan de herders beschermen. Ze worden – als ik dat zo zeggen mag: herders van de herders. Ze trekken samen op, ze wandelen met elkaar – in vertrouwen. Dit laatste woord duidt de kern aan van wat het betekent samen een weg te bewandelen: je vertrouwt elkaar, gaat elkaar steeds meer vertrouwen. Daarom gaat het bij het wandelen met God.

De ethische voorschriften zijn een uiting van dat vertrouwen en zij leiden tot nieuw vertrouwen. Ook de weg van de verbeelding gaat van dat vertrouwen uit en leidt tot een dieper vertrouwen.

Nu komt het laatste deel van wat ik vertellen wil. Daarom heb ik het stukje uit het Johannes-evangelie gelezen. Daarin staat veel waarop ik niet inga, het gaat me maar om één ding. Het is het bijbelgedeelte over de Goede Herder, ook een herder van herders. Hier gaat het ook om vertrouwen, om de verbondenheid met God.

Wat in dit stuk nieuw is, wat nog niet is gezegd, is dit: bij vertrouwen gaat om het weg schenken van jezelf, om overgave. Misschien is dit wel de kern van het christelijk geloof. Wanneer je elkaar vertrouwt dan open je jezelf voor de ander, je geeft je aan de ander. Dat is je leven geven. Daarvoor krijg je veel terug. Je kunt jezelf zijn, je kunt je ontspannen. Dit kun je ervaren in vriendschap, in het huwelijk, bij je partner, in de relatie tussen ouders en kinderen.

Ik geef toe, daarin gaat het vaak mis. Dan verdwijnt het vanzelfsprekende vertrouwen. Er is een stem gekomen die in je achterhoofd zegt: pas op, is het wel te vertrouwen? Je sluit jezelf af. De communicatie wordt verbroken en daarmee de gemeenschap, het samen op pad gaan.

In het verhaal van de Goede Herder wordt het vertrouwen, het geven en het ontvangen, in de meest krasse bewoordingen gesteld. Dit heeft te maken met de radicaliteit van Jezus’ prediking, gevolgd door zijn dood.

Laten we het maar eenvoudig houden. Ik stel me voor dat vertrouwen en overgave kernthema’s waren van zijn prediking: wanneer je je werkelijk geeft, zul je daarvoor veel ontvangen. Je ontvangt je leven terug, een veranderd leven. Door te geven wordt het leven rijker.

Dit is niet iets dat gemakkelijk is, je kunt het niet op commando doen, zelfs niet op eigen commando, je kunt jezelf er niet toe pressen. Want onder druk kun je jezelf niet open stellen, jezelf niet geven. Jezelf geven kan alleen door je argwaan los te laten, je oordeel, door te vertrouwen, je te ontspannen, je over te geven.

Ik zeg niet, dat je in alle situaties van het leven zo moet optreden. Argwaan heeft ook een positieve functie. Maar als je alleen met argwaan leeft, altijd met een oordeel, dan sluit je je af voor het leven en voor de diepste bron ervan, voor God, voor het keuvelen met de Allerhoogste.

Mensen die in overgave leven dragen goede vrucht. Zij wandelen met God.

Amen