Goeden en bozen, 12 juli, eerste viering na de coronastilte

Jesaja 55: 6 – 8, 10 – 12a
J.C. van Schagen, Narrenwijsheid
Matteüs 5: 45b, 48

 

Lieve mensen,

Het is onwennig om weer bijeen te komen. Vooral door de manier waarop. Jezelf aanmelden. Gaan zitten op aangewezen plaatsen. Afstand houden. Sommigen doen dat beter dan anderen. Maar het lukt hier vast beter dan in de supermarkt.
Het is fijn om vertrouwde gezichten te zien. Hoewel niet iedereen aanwezig is. Wie niet, wie wel? Geen koffie na de dienst. Niet iedereen zal dit een ramp vinden. We reageren verschillend. De een is voorzichtiger en terughoudender dan een ander. De voorzichtigheid moet je ook van elkaar respecteren. We behoren tot een kwetsbare groep. Het virus lijkt op dit moment op afstand, op dit moment.
Het is ook onwennig omdat we het vandaag zo doen en een volgende keer misschien weer anders.
Het is vooral fijn omdat je hier met elkaar voor een ogenblik tot jezelf kunt komen, stil zijn, een melodie door je heen laten gaan, een lied lezen. Misschien komen de woorden ervan zelfs indringender tot je dan wanneer je ze zingt. Het is fijn om gebeden mee te zeggen. Om woorden in stilte te laten opkomen vanuit je binnenste.
Terug naar normaal dat nog lang geen normaal is.

Wat overkomt ons eigenlijk? Het is nog nooit gebeurd – ik heb er geen weet van – dat kerken gesloten waren. Ik heb er geen weet van. Misschien is het vergeten. Wat hebben mensen vroeger gedaan met gevaarlijke ziekten in de stad? Want die zijn er wel geweest. Soms werden vooral kinderen getroffen, zoals nu de ouderen. Soms bepaalde beroepsgroepen, ook zoals nu de zorgverleners, soms seksueel actieven. Dan kwamen de praatjes op gang. Eigen schuld, moet je maar niet zo stom zijn. En dan wordt vergeten dat zo’n ziekte zonder aanzien des persoons rondgaat. Goeden en bozen worden getroffen. Sommige mensen kunnen beter beschermd zijn, hebben het geluk dat ze voldoende te eten hebben, dat ze niet dicht opeen hoeven te leven, zoals in andere delen van de wereld. Sommige mensen hebben het geluk in een zorgzame samenleving te leven. Ik reken ons daartoe. Garanties zijn er niet. In die zin treft de ziekte goeden en bozen.

Het is toch ook raar om het zo te zeggen. Goeden en bozen. Waarom zouden we deze onderscheiding maken? Alsof je zou weten wie goeden en bozen zijn. Misschien omdat we diep van binnen toch die onderscheiding maken? We vinden het onrechtvaardig als het kwaad goede mensen treft, of een ziekte. Dan zeggen we: hij / zij heeft het niet verdiend. En aan de andere kant kan iemand zeggen – hoewel je het niet mag zeggen, wordt er dan bij gezegd: ik vind het niet erg dat hij ziek is geworden – een regeringsleider die veel te nonchalant met het gevaar om is gegaan. Afgelopen week nog iemand die mij heel vertrouwd is. En ik zeg er op dat moment niet iets van. Want ik kan het wel meevoelen. En zo kruipt de boosheid langzaam in onze zielen. Ook in die van ons, in die van mij. Want ik kan er zo boos van worden, zei dit familielid. En is dit erg? Nee, natuurlijk niet. Boos worden kan een heel gezonde reactie zijn. Als iemand over jouw grenzen gaat is het heel adequaat om boos te worden. Dan moet je maar hopen dat het gevoel je in je jeugd niet is afgeleerd. Want dan sta je machteloos als iemand jouw grenzen overschrijdt. Ik heb er wel eens last van dat ik te laat boos word of op de verkeerde.

Goed en boos lopen bij ons mensen door elkaar. Er is geen mens die altijd goed is. En zouden er wel mensen zijn die alleen maar tot de bozen gerekend moeten worden? Soms lijkt het er op. Zeker als we zelf boos zijn. En toch loopt het goede en het kwade dooreen. ‘Goede meester’, zo werd Jezus aangesproken (Lk 18: 18). ‘Niemand is goed’, antwoordt hij, ‘behalve God’. En zo is ook niemand alleen maar boos. Het goede en het kwade loopt dooreen. En wanneer ons dan een ramp treft dan treft deze ons als goede en boze mensen. En hoe ieder van ons daarop reageert heeft veel van doen met hoe we ons voelen. Bezorgd, boos, opstandig, gelaten, nonchalant, verschrikt, bang.

Het kwade treft goede en boze mensen. Maar is dit nu wat ik wil zeggen? Nee, want er is een tegenhanger. Zo’n ziekte maakt geen onderscheid. Je kunt er voorzichtig en onvoorzichtig mee omgaan. Maar er is iets anders dat net zo goed alle mensen aangaat en voor allen bedoeld is, voor goede en slechte mensen, voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen. En hoe moet ik dit noemen? Het wordt gezegd in die zinnetjes van Jezus waarin hij iets van God zegt. Dat woordje God gebruikt hij liever niet – ik denk te afstandelijk – en daarom zegt hij Vader. Hij voorzag niet dat er mensen zouden komen die daarmee weer moeite kregen. Laten we daarom maar ‘hemel’ zeggen. De hemel maakt geen onderscheid tussen goed en slechte mensen. Hij laat de zon schijnen en hij doet het regenen over goede en slechte mensen. Hij sluit geen mensen uit.

Hoe je het ook wendt of keert, het zijn heel bijzondere woorden. Voor onze samenleving, nog steeds. Het zijn zelfs voor de Bijbel bijzondere woorden. Hoe vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de goeden en de slechten? En dat betekent heel vaak tussen wij en zij. Zo pakken wij het onderscheid op. Maar daardoor heen klinkt een andere stem, alsof er een gesprek wordt gevoerd.

Het lijkt zo vanzelfsprekend om een stevig oordeel uit te spreken wanneer humane regels worden geschonden. Om daardoor uiteindelijk de bokken van de schapen te scheiden, de goeden van de kwaden. Dan wordt dit als een profetisch spreken genoemd. Ook in de Bergrede wordt deze stem gehoord. Misschien moet je je wel zo uiten om je boosheid woorden te geven en je gemoed te luchten. En ook om mensen op het goede spoor te krijgen. Maar helpt het? Het uiten van je boosheid kan weleens helpen. Op het moment dat je uitroept: je kunt het niet maken om… Nu vult u maar in. Maar als die boosheid een ingesleten karakter krijgt, een mening wordt, een blijvend oordeel over anderen, overtuigt ze dan nog?

Daarnaast is er die andere stem die de bozen en goeden gelijkelijk aanspreekt. Die niet de veroordeling vooropstelt. De stem van degene die zowel de goede als de boze mens aanziet, of die het goede en het boze in ons aanziet en die beide kanten de zon gunt en de regen. Ik heb dat gedicht van Van Schagen gelezen omdat het om een groeizaam regentje lijkt te gaan dat ons en de natuur goed doet. En zo is het ook met de zon. Het is niet het kwaad dat ons wordt toegedacht, maar de goede natuurkrachten. Beide kanten overkomen je in het leven. Ook het kwaad. Maar wat ons goed doet, wordt ons toegedacht, wordt ons gegund. Komt voort uit hemel.

Dan komt de uitdaging. De uitdaging is om zelf ook zo naar je medemensen te zien. Om hen te gunnen de regen en de zon, voor goeden en bozen. En dan ten slotte wordt er gezegd: ‘Wees dan volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is’. Hierbij gaat het niet om een ethisch perfectionisme. Dat je een perfect leven moet leiden. Daarom gaat het niet. Dat is ook niemand van ons gegeven om alleen maar goed te zijn. De volmaaktheid gaat hierom: dat je geen mensen uitsluit. Dat je blik gericht is op beide, goeden en bozen, op een mens met al zijn goedheid en al zijn boosheid. En dat je hem zegent, hem de voedzame regen gunt. Dat is leven vanuit het evangelie.

Ik moest deze week een kort commentaar schrijven. Daarbij ging het om de vraag, wat maakt nu een kerk tot een christelijke gemeenschap? Ik wist niet beters te zeggen dan dat zo’n gemeenschap vanuit het evangelie leeft. Prima antwoord. Maar wat is dat? Ik heb het antwoord meer dan eens geschreven. En dat is te veel. Want je moet niet te nadrukkelijk worden. Maar ik vond het moeilijk om andere woorden te vinden. Ze worden heel snel te gewoon, te vroom: blijde boodschap, het goede nieuws, de vreugde boodschap. Dit laatste nog misschien. Het gaat niet om nieuws. Het is veel actiever, het gaat erom dat je het nieuwe brengt, de goede woorden. Het is zegenen. Het is anderen, goeden en bozen, goeds toewensen. Evangelie, eu angelizein is hetzelfde als bene dicere, zegenen. Die talen zijn natuurlijk abacadabra. Het gaat erom dat je elkaar, de wereld, goed toewenst en dat je je daarvoor inzet. Dat wordt reeds in die woorden van Jesaja gezegd (55: 10 – 11).

Zoals regen of sneeuw neerdaalt uit de hemel
En daarheen niet terugkeert
Zonder eerst de aarde te doordrenken,
Haar te bevruchten en te laten gedijen
Zo geldt dit ook voor het woord dat voortkomt uit mijn mond:
Het keert niet vruchteloos naar mij terug.

Zegenende woorden die vruchtbaar zijn. Dit is een andere manier van spreken beoefenen dan die we gewoon zijn.

Zo’n ziekte, en verder alle rampen die ons kunnen overkomen, trekt zich van goeden en bozen niets aan. Er is een tegenwicht die ook voor goeden en bozen bestemd is. De wens dat het je goed mag gaan. Dat zijn de woorden van de zegenende hemel, die onder ons hun werk doen en dan terugkeren naar de hemel, hun thuis.

Amen