‘Gods boosheid’, Pasen, 27 maart 2016


Psalm 121
Lucas 24: 1 – 5
Lucas 24: 13 – 32

 

Gemeente,

Pasen is een eigenzinnig feest.

Het gaat in tegen al wat ons vertrouwd is. Het gaat in tegen de regels en de meest fundamentele wetten die we kennen uit de logica en de natuurwetenschappen. Op deze regels hebben we geleerd ons leven te bouwen. Wij mensen hebben een wereld gecreëerd met een enorme welvaart – tenminste in onze landen – die onze voorouders nooit gekend hebben. En als er dan gaten in het systeem van welvaart en welzijn vallen dan worden er oplossingen bedacht met behulp van opnieuw deze regels, en alle techniek die daarop gebaseerd is.

Pasen is het feest dat zich van deze regels niets aantrekt, dat dit vertrouwde onderuit haalt. Meestal wordt het andersom gezien: het moderne denken haalt Pasen onderuit. Maar dit is tekort door de bocht gedacht.

Misschien zeg ik het ook wel niet goed. Pasen haalt wel het vertrouwde onderuit, maar het doet daarin een beroep op iets dat ons heel diep vertrouwd is. Laat ik het zo maar noemen. Want ik heb er zo gauw geen andere woorden voor. Deze woorden bestaan overigens wel: hemel, engelen, paradijs. Maar deze woorden zijn voor veel mensen afgesleten geraakt. Dan gaat het om beeldende woorden die naar een domein verwijzen dat we niet in onze macht hebben, maar dat ons wel in het leven ondersteunt. Deze woorden komen voort uit een diepe vertrouwdheid die ons techniek en wetenschap niet geven kunnen. Deze vertrouwdheid haalt Pasen niet onderuit. Integendeel. Ze is er de uitdrukking van.

Pasen is een eigenzinnig feest omdat ze ingaat tegen ons vertrouwen op de regels en een beroep doet op deze diepte.

Er is nog een tweede contrast waarmee wij Pasen kunnen duiden. Dat is het contrast tussen geweld en stilte. Het geweld manifesteert zich in de dagen voorafgaand aan de goede vrijdag. De arrestatie, het verhoor, het gesleep van de ene rechtbank naar de andere, de marteling en de dood. Pasen staat voor de stilte, de stilte van de hof waar het graf zich bevindt, voor de stilte nà de storm. Misschien wel de stilte van de inkeer, de stilte waarin wordt gevraagd, wat is er gebeurd, wat hebben we gedaan? De stilte van de verbazing, van de vraag: wat heeft al dat geweld nu opgeleverd? De stilte van de leegte, van een leeg graf. En van de schrik die dat geeft.

Zou God misschien uit boosheid Jezus uit het graf hebben opgewekt? En schrikken daarvan de vrouwen die het graf naderen? Zo boos op de mensen die het beste van wat Hij te bieden had afwezen en kapot maakten.” Oké, dan zal ik je wat laten zien. Wat jullie kapot maken zal ik in ere herstellen. Ik zal me niets aantrekken van al jullie regels, procedures en wetmatigheden. Hier is hij terug. Meer nog. Hier is hij terug met stralende trekken. Je kunt hem niets meer maken.”

Is de opstanding misschien een daad van goddelijke agressie tegen al het menselijke onvermogen, tegen alle onmenselijkheid? Een daad van protest die alleen in diepe stilte kan worden geuit.

Wie niet met woorden kan spelen zal het maar onzin vinden wat ik hier zeg. Want geloven betekent spelen met woorden om uitdrukking te geven wat er diep in je leeft.

Als een kleinkind – een tiener al – aan je vraagt: oma, geloof je dit nu echt allemaal van Pasen en zo? Wat zeg je dan?

Misschien zeg je dan wel dit. “Nee kind, dit geloof ik allemaal niet. Maar ik geloof iets anders. Wij houden van elkaar. Toch? Wat er ook gebeurt, wij blijven van elkaar houden. Ik geloof, dat dit het belangrijkste is wat er op de wereld te vinden is. Als jij groot geworden bent en ik ben er niet meer, dan houden we nog steeds van elkaar. Dat gaat nooit over. Nooit. Dat is wat ik geloof. Dit is voor alle mensen bedoeld. Je voelt het van binnen. Daar werkt God. Daarvan is niets te begrijpen. Maar het is het belangrijkste cadeau voor je leven. Daarvan kun je uitdelen zoveel je wilt. Dat gebeurde met Pasen.”

Zoiets zou de grootouder kunnen zeggen. Of iets anders dat beter bij deze oma past. Want je mag het zeggen zoals je wilt.

Is dit allemaal onzin? Hoe gaat de wereld eruit zien als dit niet meer kan worden gezegd? Een wereld waarin alleen harde taal klinkt. Een wereld waarin mensen elkaar voor gek verslijten en waarin oprechte meningen voor pervers versleten worden?

Mij lijkt dat dit een wereld is om boos op te worden, want het is een verharde wereld.

Er is een goddelijke boosheid gedreven door mededogen. “Mens, wat bezielt je? Wat ben je veel tekort gekomen.” Of dit ook zo is, weet je natuurlijk nooit. Maar je ziet wel dat wie verhard is, niet meer kan uitdelen van de grote gift die mensen hebben meegekregen. De gift om van elkaar te houden. Dan wordt het tijd voor een opstanding tegen alle regels in, in strijd met procedures en wetmatigheden.

Er is nog een derde contrast dat met Pasen van doen heeft. Dit is dat van de vertroebelde en van de geopende, heldere ogen.

De twee mannen die op deze dag van Jeruzalem naar Emmaüs liepen waren in verwarring. Ze liepen in druk gesprek met elkaar. Ze hadden scherp op hun netvlies het gewelddadig einde van de laatste week. Ze hebben ook een helder beeld van hun gefnuikte hoop. Ze leefden in de hoop dat hun leider Israël zou bevrijden.  Waarin die bevrijding bestaat wordt niet zo gezegd. Het is een thema dat door de evangelisten Lucas en Mattheus aan het evangelie van Marcus wordt toegevoegd. In ieder geval lijkt het om een misverstand te gaan. De twee mannen vertellen dit allemaal wanneer een vreemde zich bij hen voegt. Ze vertellen hem ook dat ze van vrouwen gehoord hebben dat zij een leeg graf aangetroffen hebben. En ze weten niet wat ze ermee aan moeten.  En ze herkennen de vreemde ook niet. Want hun blik is vertroebeld.

Dit is natuurlijk een beeld. Wij zouden zeggen: het kwartje is nog niet gevallen. Zoiets is iets heel alledaags. Heel veel misverstanden komen daaruit voort dat wij met een verschillende blik kijken. Daaraan heeft niemand schuld, en niemand is dom als zoiets gebeurt.

De vreemde gaat uitleggen. Maar denk niet dat de uitleg helpt. Met een gedegen bijbelinterpretatie legt hij uit dat deze levensgang voorzegt was door de profeten van oudsher. Degene die het volk verlossen zou moest dit lijden wel ondergaan. Door het lijden te ondergaan wordt helder wat hij te betekenen heeft, en  daardoor wordt hij opgenomen door de Vader. Zo legt de vreemdeling dit uit. Het is mooi gezegd. Denk echter niet dat het aankomt. Dit is, vind ik, het meest leuke deel van dit verhaal. Je kunt je gelijk wel willen halen met veel overtuigingkracht. Maar denk niet dat het helpt. Zo zijn er altijd discussies geweest tussen verschillende geloofsovertuigingen. Overtuigen helpt niet. Zelfs niet wanneer je een punt hebt. Want wat die vreemde wil vertellen is dat hun leider een heel ander iemand is dan zij hebben gedacht. Hun blikrichting is volstrekt anders.

Zo vertelt de vreemdeling en dus ook de evangelist. Maar de evangelist beseft tegelijkertijd dat dit niet werkt. En dit is het leuke ervan: hij probeert het en hij weet dat het niets wordt. Er is iets heel anders voor nodig om de ogen te openen. Iets onverwachts, iets kleins, iets dat je treft, iets waardoor je de schellen van de ogen doet vallen. Dit is hier: het breken van het brood. Het is iets dat ontroert. Waardoor je innerlijk bewogen wordt.  Daarin laat je je stevigheid, de regels en de wetmatigheden vallen. Zo leer je zien. Zien wanneer de vooroordelen wegvallen. Dan heb je ook niet meer nodig dat die vreemde bij je blijft. Want de ontroering, de geopende ogen hebben hun werk gedaan. Jezus wordt dan aan hun blik onttrokken.  Maar deze blik is dan niet meer vertroebeld. Je oma hoeft er niet meer te zijn om haar liefde te voelen. Of iets of iemand anders. Ze geeft iets mee dat boven de dood uitgaat.

En misschien moeten we nu toch maar weer even naar onze eigen tijd gaan. In het publieke leven staat het geharnaste, de verdediging voorop. Daarmee wordt de ander in een hoek gezet. Hier ontstaat de duivelscirkel van overtuiging, van geweld, van extreem geweld. En dat houdt niet op. Maar het geeft geen oplossing. Als je alleen naar de ander kunt kijken vanuit je eigen gelijk dan zul je nooit de vrede bereiken. En wat is vrede? Vrede is dat je elkaar in de ogen kunt zien en dat je het verdriet voelt van al wat mensen elkaar hebben aangedaan. En nog steeds doen. En strijd en oorlog? Dat is dat je de ander minacht en niet de ziel kunt bereiken, niet je eigen ziel en niet dat van de ander, niet die diepe vertrouwdheid.

In Trouw stond gisteren het testament van de abt van het klooster in Algerije waarvan 20 jaar geleden 7 monniken door extreem geweld zijn omgekomen. Enkele dagen daarvoor hoorde ik op de radio een gesprek over dit levensbericht. In dit gesprek werd het ongemak geuit over de woorden van de abt. Want in deze woorden strekte het mededogen zich ook uit naar de moordenaars. En het is prima om dit ongemak te uiten. Maar het zijn juist de woorden van de abt  die de ‘boosheid’ van God verklaren. De abt hield rekening met dit levenseinde. En hij hoopte dat hij in staat was de moordenaar in de ogen te blijven zien, hem te zien als mens.

Zulke woorden leveren bij ons veel ongemak op. Want het gaat in tegen de regels en gewoonten. Maar als je wilt dat het geweld vermindert zul je de ander niet als beest of monster moeten afschilderen. De enige weg is om te trachten hem in de ogen te zien.

Denk niet dat ik vind dat je bij gevaar je leven of onze maatschappij niet zou mogen verdedigen. Maar wanneer je het mededogen verliest, verlies je ook het zicht op de opstanding. Het is de ‘boosheid’ van God  die deze houding steeds weer uit het stof doet herrijzen. Jezus sterft, de Christus staat op.

Amen