‘God zag dat het licht goed was’, Pasen, 1 april 2018

Psalm 126: 6
Gen. 1: 1 – 5
Joh. 20: 1 – 18

Gemeente

Pasen. Meerdere thema’s vandaag. Het licht, het vroege morgenlicht in het verhaal van de opstanding. Eigenlijk is het nog donker. En dan nog een tweede thema. De omslag van verdriet naar vreugde, zo mooi verwoord in psalm 126: degene die in tranen op weg gaat, zal thuiskomen met gejuich. Wel wonderlijk. Want degene die in tranen ging had al een schat bij zich, de buidel met zaad. Het moest alleen nog gezaaid worden, ontkiemen in de aarde, groeien, tot wasdom komen. Een heel proces.

Deze weg van het zaad is in het evangelie het beeld van de opstanding. In de kiem is het er al. Zo ging Maria naar het graf. Zij droeg ook een schat bij zich. De kruik met olie. – Voor de eerlijkheid moet ik nu wel iets zeggen. Die kruik met olie komt uit het verhaal van twee andere evangeliën. Ik voeg het hier toe. – Dit maakt wel de intentie van Maria zichtbaar. Ze wil met haar aandacht en met haar zorg bij de overledene zijn. Ze moet wel, gedreven door een innerlijk motief. Daarvan kent ze de waarde. Ook in die zin heeft ze een schat bij zich.

Maar ze dacht dat het nooit meer iets zou worden, dat het zaad nooit meer zou ontkiemen. Dat uit de aandacht en de zorg nooit meer iets zou worden. En dat geeft een dubbel verdriet. Wat blijft steken in de groei, wat zijn licht vooruit heeft gezonden als een belofte, een belofte van nieuw leven, wanneer dit niet tot ontwikkeling komt dan is de teleurstelling zo groot. Zoiets ervaart Maria. Ze kan alleen nog maar naar het graf om te verzorgen. Daarin drukt ze haar betrokkenheid uit, haar liefde. Maar waartoe het leidt?

Maria Magdalena van Jan van Scorel (ca 1530)
collectie Rijksmuseum Amsterdam

Zo staat ze afgebeeld op de voorblad van de liturgie. Met een pot met zalf. Ik geef toe, van het verdriet zie je niet zo veel. Maar wel is haar attribuut zichtbaar, de zalf, de olie waarmee zij anderen goed doet. Daaruit spreekt haar intentie.

En dan verandert alles. Het licht raakt haar aan. De nieuwe dag.
Om welk licht gaat het?

Nu ga ik een omweggetje bewandelen. We hebben het begin van het scheppingsverhaal gelezen. De eerste dag. De dag waarop maar één ding gezegd wordt: Er zij licht! Dit neemt de ganse dag in beslag. En het werd ook licht. Het gaat om een bijzonder licht. Want het is niet het licht van zon en maan. Het is wat Oosterhuis noemt: het voortijdige licht. Het licht van vóór alle tijden. Het is het licht waarin de schepping plaats vindt. Het gaat aan alles vooraf. Geen gewoon licht. Geen morgenlicht. Niet het zonnetje. Het is het licht waarin ons leven plaats vindt. Pas na dit licht wordt de ruimte gevormd waarin wij en alle levende wezens leven kunnen. Dat gebeurt op de tweede dag.

U moet dit scheppingsverhaal daarom niet vergelijken met de ontstaansgeschie­denis van het heelal. Dat is een heel ander verhaal. Dit is het verhaal hoe alles ontstaan is. Wij lezen hier een verhaal waaruit je kunt leven. Deze verhalen lopen niet parallel. Het gaat om het licht waarin wij staan. Maar net zoals bij dag en nacht is ook dit licht er niet altijd. Want ook hier wordt verschil gemaakt tussen licht en duister. En het licht wordt goed bevonden. God zag dat dit licht goed was. Van het duister zegt het verhaal niets. Dat vind ik eigenlijk ook mooi. Daarop wordt niet ingegaan. Het is er wel, maar laten we er geen woorden aan vuil maken. Nog niet.
Meestal weet je wel wanneer je dit licht kwijt bent.

En Maria was het kwijt. Niet helemaal. Ze wist wat ze wilde doen en doen moest. Ze was het niet helemaal kwijt. Want ze ging daar met die pot zalf. Er moest worden gezorgd. Zo draagt zij haar liefde uit. Het is de gewoonte van een beschaafde cultuur. Aandacht en verzorging opbrengen voor de overledene of voor de zieke.

En juist dit wordt haar aan het graf dat ze open ziet staan plotseling onmogelijk gemaakt. Ook dat wordt haar ontnomen. Haar blik wordt erdoor vertroebeld. Eigenlijk is dit nog een motief van de Goede Vrijdag. Maar het is ook nog donker, daar op die paasmorgen. En Maria loopt er in het duister rond.

Zo even heb ik gevraagd wat het licht was daar op de eerste dag van de schepping. Nu kun je vragen wat is dat donker waarin Maria verkeert? Waardoor wordt haar blik vertroebeld? Misschien kun je zeggen: dit donker is haar frustratie, geen uitweg meer zien. En zij blijft zichzelf ook maar herhalen: Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen. Dat vertelt zij aan Petrus en aan de leerling die Jezus lief had, zij vertelt het ook aan de twee engelen die ze in het graf ziet. Die engelen maken geen enkele indruk op haar. Ze vertelt het zelfs aan Jezus. Ze, zegt zij – let eens op dat woordje ze – ze hebben de Heer weggenomen. Wie zijn deze ze? Wie dreigen de schuld te krijgen van de grafroof, die Maria meent waar te nemen? Het donker waarin Maria van Magdala verkeert is het donker van haar overpeinzingen. Daaruit wordt ze door één woordje uitgetrokken. Maria. Dan staat ze in het volle licht. Misschien nog verbijsterd over wat er gebeurt. Ze wordt met haar naam aangesproken. En dan is het Pasen. Ze is terug, staat in het licht, en ze begrijpt het.

De paasverhalen zijn niet eenvoudig. Niet omdat er van een wonder wordt verteld, waarin je zou moeten geloven. Niet daarom. Ze zijn niet eenvoudig omdat ze geen illustratie zijn van onze gewone, alledaagse uitingen van liefde. Deze zijn niet voldoende om te bevatten wat er gebeurt. Zou Maria naar het graf zijn gegaan met de intentie om het dode lichaam te verzorgen zoals het behoort dan zou haar dat getroost hebben. Dit past bij ons. Zulke uitvaartrituelen troosten. Maar ze nemen het verdriet niet weg. Ze geven vorm aan het verdriet.. Daardoor kun je de betekenis van de overledene meenemen in je verdere leven. Vaak zeg ik dan: het gaat om twee kanten in ons mensenleven. Positief, negatief, fijn en afschuwelijk. En die twee kanten staan zo vaak direct naast elkaar. En daarmee heb je het te doen. En al gaande naar het graf wil Maria het ook daarmee doen.

Maar hier wordt van iets anders verteld. Het is alsof het volle licht doorbreekt. Daarbij gaat het niet om de verwerking en de vormgeving van het verdriet, waarbij we de negatieve en de positieve kanten van het leven in balans proberen te houden. Om het verdriet en de stress die we ervaren het hoofd te bieden, om de onrechtvaardigheden in het leven door allerlei machtsverhoudingen te kunnen dulden en daartegen in te kunnen gaan, om voor mensen op te komen die daaraan ten ondergaan. Maar het resultaat is zo vaak: behelpen, schipperen. En hoe vaak stel ik mijzelf de vraag: is het kwaad in de wereld niet veel te groot om er klein en dapper tegenin te gaan? Is het geen illusie om mij vast te houden aan de woorden van Henriette Roland Holst: de zwakke krachten winnen het in het lest? En als ik me daaraan toch vasthou, resulteert dit niet in een desillusie? En zo lijk ik te geloven tegen beter weten in.

Pasen vertelt van iets anders. Het is alsof het volle licht van de eerste dag zich nu laat zien. Het licht waarin de hele schepping zich mag tooien. Er wordt vertelt dat er een rangorde is, dat dit licht van wezenlijker betekenis is dan het donker. Dat licht en donker geen gelijke grootheden zijn. Dit is Pasen. Want je kunt het donker verdrijven door het licht te laten schijnen. Wanneer het licht schijnt heeft het donker geen kans. Alleen als je het licht verbergt krijgt het donker de kans om toe te slaan. Misschien moet het nog persoonlijker worden gezegd: alleen al jij jouw licht verbergt grijpt het donker de kans om toe te slaan.

Goed en kwaad zijn geen gelijke grootheden. Aan het begin van de schepping wordt het licht goed bevonden en het kwaad heeft geen waarde. Het kwaad is een niets, zoals een grote theoloog uit de vorige eeuw zei.

Er is zoveel kwaad in de wereld en zoveel duisternis. De enige manier om daarop in te gaan is door het licht te laten schijnen en door de goedheid te laten zien. Het kwaad wordt overwonnen door erop in te gaan. Het kwaad wordt niet door tegen-kwaad overwonnen, macht door tegenmacht, maar alleen door het goede verdwijnt het kwade.

Zo moeilijk zijn de verhalen van het lijden en van Pasen. Het is de ontmoeting van het kwaad en het goede en ogenschijnlijk wint het kwaad. Dat is de wereld in het Johannesevangelie. En door de manier waarop het lijdensverhaal wordt verteld kun je zeggen: het goede heeft geen weerwoord tegen het kwaad. En u hoort niet van mij dat u zich niet mag verweren wanneer u kwaad wordt gedaan. Maar het is niet het antwoord om het kwaad te overwinnen. Alleen wanneer het kwaad met het goede vergolden wordt, als het licht wordt ontstoken in het duister, als de liefde de liefdeloosheid omhelst wordt het kwaad uitgeschakeld. Dat is het licht van Pasen. Het is het licht van de mens van wie gezegd werd dat hij zei: ‘Ik ben het licht der wereld, wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft’ [Johannes 8: 12 en 12: 46].

Amen