Gelukkig de mens? Viering online, 21 juni 2020

Psalm 1 naar de tekst van  lied 1a uit  het Liedboek
Matteüs 5: 8

 

Lieve mensen,

Gelukkig de mens. Een wens, een toezegging. En tegelijkertijd zijn we met maar enkelen bijeen, acht mensen. Buiten beeld nog enkelen. Alle anderen zijn er niet. Zelfs de stoelen zijn weg. Gelukkig de mens? Wij staan ver uiteen. Houden afstand. We zetten deuren en ramen open om de lucht te laten circuleren. Vragen ons af of we er goed aandoen bijeen te komen, om te zingen, te vieren dat ons leven gedragen wordt, te vieren dat het begin van alles liefde is.
Zijn we gelukkig of eerder bezorgd? Zo gelaagd zijn onze gevoelens en is ons leven.

En toch is deze wens het begin van alles. Ze vormt het begin wanneer je – en het hoeft echt niet om partners te gaan – met zijn tweeën bent. Jij en ik. Dan kan die wens uitgesproken worden, maar vaker nog wordt ze zonder woorden gezegd, stilzwijgend. Dan blijkt ze uit het doen, uit hartelijkheid over en weer. Ze kan worden uitgesproken in een groep, tot ieder die er is. Ze blijkt daaruit wanneer elkaar een hand wordt toegestoken en wordt gezegd: kom. We vormen een gemeenschap. Je trekt met elkaar op. Soms moet je de ander laten gaan. Dan kun je alleen nog zeggen: adieu. Maar ook dan kun je de wens nog uiten.
Elkaar geluk toewensen is een scheppingsdaad. Wat ervan komt weet je niet. Maar het is het begin. Op deze wijze is de aarde gevormd. De schepper zag dat het goed was. Het gaat om de goede aarde bij de schepping.
De wens wordt uitgesproken om niet. Ze wordt als een zegen meegegeven. Zomaar, zonder tegenprestatie. Dat heet genade. Dit wordt gezegd wanneer we hier samenkomen. Het is niet een voorganger die dit zegt, ja ook, maar hij herhaalt een stem die van ver komt. Van een verte die zich voor ons opent en die zich over de aarde ontfermt.
Nu komen wij in deze kleine kring samen, heel onbeholpen, met ieder die ons via het beeld volgt, samen om deze taal, deze woorden te horen. Het is beeldspraak. Deze verte, waarvan we spreken, die zich over ons ontfermt, de hemel. Die hemel is niet te bereizen. Het is niet de lucht daarbuiten, het blauwe uitspansel. Hoewel, die lucht kan mooi zijn. De lucht is ook de wind die over de aarde waait en ziet dat er nog zoveel te doen is, is de geest van God die de chaos op orde wil maken. Die aan het werk is, dag in, dag uit.

Echter door dat te zeggen maken wij weer de stap van alledaagse beelden, die van de schoonheid van de aarde, naar een toevertrouwen aan de schepper ervan. Met deze woorden aan het begin van onze samenkomst wordt een dimensie van ons bestaan geopend die we wel nooit goed zullen kennen of begrijpen. En toch is deze stap het begin van alles. Deze dimensie, of het nu de vijfde of de vijftigste is, is een ruimte waar je zonder voorbehoud tot je recht mag komen. Organiseren kun je dit niet. Het is geen plan dat je ontwerpt. Geen rekenwerk, geen berekening, dat alles wordt uitgegumd, zeven keer zevenmaal, zeventig keer zevenmaal.  Een intentie. Het is een ruimte waar de woorden klinken dat het je goed mag gaan. Dat je deel uitmaakt van die wind die over de aarde waait.

Je kunt zeggen, het is alleen maar beeldspraak. Het is niet echt. En cynischer kun je nog zeggen, het is allemaal illusie. Maar stel je voor dat we deze taal zouden missen. Zouden we beter af zijn? Gelukkiger?  Wat rest er van ons als we deze taal uit onze boeken verbannen?
Maar je mag toch wel reëel zijn? Ons leven is niet vol geluk. We leven niet in een hemel. We kennen pijn. Pijn omdat we ons stoten, pijn omdat ons kwaad wordt gedaan, omdat we teleurgesteld raken in anderen, dat ook, pijn omdat de aarde niet altijd even lieflijk blijkt te zijn en ook pijn omdat we zelf niet altijd de goede keuzen maken.
Zonder deze kwetsuren zal het niet gaan. Maar is dit een reden om niet te luisteren naar de stem die je zegent?  Is het niet een reden om juist wel te luisteren?
Dikwijls wordt een zegen uitgesproken tegen een achtergrond die donker is. Hij trekt je ervandaan.

Het allereerste lied uit het liedboek van de Bijbel, de psalmen, lijkt hierop in te gaan. Het benoemt die donkere kant. Het lied schetst twee wegen. Je kunt de weg gaan van de oefening en het vertrouwen. Laat ik de passage over de wet zo samenvatten. Je sluit je niet aan bij mensen die kwaad in de zin hebben. En er is het andere spoor van wie zich daarvan afkeert. Dan lijkt er een voorwaarde te worden gesteld aan wie gelukkig worden genoemd. Maar wordt er een voorwaarde gesteld? Zouden de woorden die vanuit de verte klinken niet ieder mens willen wegtrekken uit alles wat donker is? Willen zij de obstakels daartoe niet wegnemen? Zonder slag of stoot gaat het niet. Maar wie deze taal niet hoort, wordt daarvan niet uitgesloten. Dan zou deze taal onzuiver gaan klinken.

Tenslotte, de wet, de regel die je in dit bestaan staande houdt, kan die niet ook worden samengevat als volgt: Gelukkig wie zuiver van hart zijn, zij zullen God zien?

Amen

 

  • Zie voor de online-vieringen van de Remonstranten:
    YouTube kanaal
  • https://www.youtube.com/channel/UCzKmn08RzgZQxlNavRrPw4g