‘Gelukkig de barmhartigen’, 8 november 2015

Deuteronomium 30: 11 – 14
Matteüs 5: 3 – 12
Lucas 10: 25 – 37

Gemeente,

Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden.

Wie de gelukkig-prijzingen, laten we de zaligsprekingen zomaar noemen, aandachtig leest, ziet dat zij heel verschillend zijn. In sommige ervan worden mensen die een tekort of die lijden ervaren, gelukkig genoemd. Er zijn mensen die treuren, vervolgd worden, mensen die hongeren naar gerechtigheid, die van kwaad beticht worden. Het is best moeilijk om je voor te stellen waarom deze mensen gelukkig genoemd zouden worden. Het doet denken aan Franciscus de vorige keer. Het geluk wordt ze niet toegewenst. Er wordt eenvoudig verklaard dat ze gelukkig zijn. Dat is een omkering van ons gewoonlijke ervaren. Misschien is het toch wel een wens. Het wil zeggen dat lijden en gebrek niet het laatste zijn. Er is nog iets anders dan dat.  Maar probeer je dit eens in te denken als je zelf in problemen bent. Het vergt toch een enorme geestkracht om je dit perspectief voor ogen te houden. Misschien worden deze gelukkig-prijzingen wel geuit om deze geestkracht op te roepen en je aan te reiken. Om je niet onderuit te laten halen door het kwaad wat je treft.

In andere zaligsprekingen worden mensen gelukkig geacht door de wijze waarop ze zijn: de nederigen en de zuiveren van hart, de zachtmoedigen, de vredestichters. Hun manier van zijn wordt bevestigd. Dan lijken de gelukkig-prijzingen een stimulans om ook zo te worden. Deze mensen worden tot voorbeeld. Om zachtmoedig te zijn, een vredestichter te zijn.

Wat maakt nu dat zij gelukkig genoemd worden? Wat is het perspectief dat telkens wordt geboden? Wie treurt zal getroost worden. Dit past heel goed. Wie treurt heeft juist dat nodig. Maar wie troost hier? Soms wordt het perspectief heel groot gemaakt. Voor wie vervolgd wordt, is het koninkrijk van de hemelen. Het lijkt op een genoegdoening.

En dan, weer anders, is er ineens: gelukkig de barmhartigen, zij zullen barmhartigheid ontmoeten. Voor de barmhartigen is er barmhartigheid. Hier wordt het perspectief niet heel groot gemaakt. Ogenschijnlijk niet. Je krijgt terug wat je hebt geboden. Je zou ook kunnen zeggen: wie goed doet, goed ontmoet. Deze wederkerige actie lijkt niet heel groot. Het is er wel. Het grote perspectief dat in de andere zaligsprekingen zo nadrukkelijk wordt verwoord – God zien, de beloning in de hemel, kinderen van God heten – is nog klein. Maar het is er al. Het groeit uit de wederkerigheid van het geven en het ontvangen. Er ontstaat een kring van mededogen, een sfeer van barmhartigheid, een wereld van ontferming. Dit is een andere wereld dan de wereld waarin je elkaar de maat neemt, elkaar afrekent.

Gelukkig de mensen die in deze andere wereld leven, de barmhartigen. Die deze wereld vorm geven.

Wie reikt die andere wereld aan? Wie troost er nu? Is het de mens? Blijft het in het midden? Is het God? Ja, het blijft in het midden. Zo verborgen spreekt Jezus van God. In de uitwisseling van barmhartigheid wordt God slechts vermoed.

Ik heb nog niets gezegd van dat woord ‘barmhartig’. Het is een vreemd woord. Toch hebben we er een idee van. Als in de Mattheuspassion “Erbarme dich, mein Gott” klinkt, is dit een diep ontroerend moment. Deze reactie vertelt iets over dit woord. Het is alsof op dat moment alle strengheid en striktheid wegvalt en alleen nog het hart zelf spreekt. Diep geroerd. Dit is de betekenis van het woord. Het is uit het Duits in de Statenvertaling van de Bijbel overgenomen. Vreemd, want we hadden al zo’n mooi Nederlands woord: ontferming. Dit woord zegt precies waarop het aankomt. Ferm betekent natuurlijk stevig, krachtig. En ont-ferming betekent: deze kracht loslaten. Het loslaten van de spanning. Het hart laten spreken. Als de barmhartige barmhartigheid ontmoet, dan leeft hij in een wereld waarin het hart spreekt. Dan kun je ook zeggen: in een wereld waarin God wordt gezien, de hemel, het koninkrijk. In het bieden van de troost, in de verzadiging van de honger, in het teruggeven van barmhartigheid, daarin wordt God vermoed.

Laten we naar het grote verhaal over de barmhartigheid gaan. Dat van de Samaritaan. Het wordt in het Engels het verhaal van de goede Samaritaan genoemd. Dat is een prima aanduiding. Want in dit verhaal gaat om de goedheid van het hart.

Wie is mijn naaste? Is de vraag. Het uiteindelijke antwoord luidt: dat is degene die zijn hart heeft laten spreken. Eigenlijk nog iets meer dan het hart. Dat zeg ik straks.

Laten we het verhaal nog maar even kort samenvatten.

Er komt een wetgeleerde bij Jezus en vraagt hem hoe hij deel kan krijgen aan het eeuwige leven. We zagen dat dit thema ook op de achtergrond staat bij de gelukkig-prijzingen. Het is het perspectief dat de vredestichters, de zuiveren van hart en de vervolgden geboden wordt.

De wetgeleerde krijgt van Jezus een tegenvraag te beantwoorden. Wat zegt de wet hierover? De wetgeleerde weet het antwoord uitstekend. Heb de Heer uw God lief, met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht. Kortom met inzet van de gehele persoon. En vervolgens: heb de naaste lief als u zelf. Let op: in dit laatste wordt God ogenschijnlijk niet genoemd. Een prima antwoord, ga je gang, zegt Jezus.

Hierbij zal ik even stil staan. Want dit gebod leidt snel tot misverstanden. Eén daarvan is om het woord God heel veel nadruk te geven. Om God exclusief te maken. Denk erom dat je God lief hebt, zo in de trant van ‘je moet wel een goed christen zijn’, ‘hou je aan zijn regels’. Ik zou ervoor willen pleiten om dit woord eens weg te laten. Uiteindelijk weten we toch niet wie God is. Hoe krijg ik deel aan het eeuwige leven? Antwoord: door lief te hebben met heel uw hart, met heel uw ziel, en heel uw kracht en met heel uw verstand. Om lief te hebben met je hele persoon. Lees je op deze manier dan gebeurt er iets merkwaardigs. Het gaat er niet meer om wat je lief hebt of wie je lief hebt, maar dat je een liefhebbende persoon bent. En er gebeurt nog iets merkwaardigs. Het eeuwige leven – voor gelovigen en ongelovigen, voor de laatsten misschien nog wel meer – het eeuwige leven lijkt altijd iets van straks te zijn en van ver weg. Maar lees je de woorden op deze manier: dan lijken heden en toekomst in elkaar te schuiven. Door lief te hebben heb je deel aan het eeuwige leven.

En als we nu weer het woordje God terug plaatsen dan krijgen we iets van de betekenis ervan te pakken. Je hebt niet iets exclusiefs lief, iets aparts, iets dat van al het andere onderscheiden is. Het is wat in de liefdeshouding zelf gelegen is. Zo heb je God lief. Zo heb je deel aan het eeuwige leven. Dat is dus niet iets van straks. Dit wordt precies uitgedrukt in de samenvatting van het gebod ‘heb de naaste lief als jezelf’.  Wees een liefhebbende persoon. Het is een geesteshouding.

En dan komt de vraag van de wetgeleerde: wie is mijn naaste? Dan antwoordt Jezus met het verhaal van de barmhartige Samaritaan.

Er reist een man van Jeruzalem naar Jericho. Hij wordt overvallen, mishandeld, van zijn kleren ontdaan en voor halfdood achtergelaten. U voelt, deze man heeft troost nodig, hulp. Dan komt er eerst een priester langs, daarna een dominee; en ze lopen er met een grote boog langs. Dan volgt – en om het nu werkelijk invoelbaar te maken, moet u iemand kiezen wiens naam u werkelijk niet over de lippen kunt krijgen. Wie kan dat zijn? Geert Wilders? Zo voelt dat aan. Goed, er komt een Samaritaan langs. En hij wordt geraakt door het lot van de beroofde man. En hij verzorgt hem. En dan stelt Jezus de wetgeleerde de vraag, wie van deze drie mensen die langskwamen de naaste is geworden van de beroofde man? Veel bijbeluitleggers menen dan dat de wetgeleerde het niet kan opbrengen om het woord Samaritaan te zeggen. Daarvan geloof ik niet zoveel. En dan zegt de wetgeleerde: degene die zijn hart heeft laten spreken. Dat is precies het goede antwoord. De naaste is degene die zijn hart laat spreken. Wie het verder ook is. Deze naaste laat iets zien van de wereld van de barmhartigheid. Van de hemel of van het rijk van God.  Doe dat, zegt Jezus tegen de wetgeleerde. Laat je hart spreken.

Dit betekent dat het denken over de naaste wordt weggehaald uit de sfeer van de formele regels. In de huidige vertaling wordt het woord medelijden gebruikt. Maar het gaat om hetzelfde woord als in de gelukkig-prijzingen: om barmhartigheid, om de stem van het innerlijk. Ik heb steeds het woordje hart gebruikt. Maar de stem komt van nog dieper. Het Hebreeuwse woord dat achter onze barmhartigheid schuil gaat, doelt op de ingewanden. Deze gevoelens kennen we en voelen we niet meer zo. Het gaat om onderbuikgevoelens, maar dan geheel gerehabiliteerd. Je kunt ook zeggen, het zijn de vrouwelijke gevoelens van de baarmoeder. Deze gevoelens willen zeggen: met ontferming bewogen zijn. Zij zijn de impuls om de armen uit te strekken naar een kind om dit op schoot te nemen. Zo handelde de Samaritaan. De wetgeleerde wordt gevraagd om aan hem een voorbeeld te nemen.

Dit vraagt om een diepe openheid, weg van alle formaliteit. Laat niet het hoofd, maar het lijf spreken. Op dit moment behandelen we Charles Taylor tijdens onze najaarslezingen. Hij reikt dit verhaal van de Samaritaan aan vanwege deze betekenis van barmhartigheid. Zo wil hij de weg terug vinden naar geloof. Onze wereld maakt eerder een andere beweging, tegengesteld daaraan, steeds formeler, steeds rationeler, weg van het hart en al helemaal weg van de moedergevoelens die huizen in de onderbuik. Deze gevoelens van barmhartigheid kennen we bijna niet meer. Maar alleen deze diepe gevoelens stellen ons in staat ons te openen voor de mensen die dit nodig hebben.

Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ontmoeten.

Amen