Geloven

Dit najaar wordt een boekje gepubliceerd ter gelegenheid van het honderd jarig bestaan van het convent van remonstrantse predikanten. Het bevat bijdragen van ruim twintig van hen. Het gaat over geloof, over hun geloof. Eerst zou de titel luiden: ‘Ik geloof, wat geloof ik?’ Deze titel heeft het niet gehaald. Maar het thema van de bundel is hetzelfde gebleven. Meer dan tien jaar geleden is een ander boekje met bijna dezelfde titel verschenen. ‘Wij geloven, wat geloven wij?’ De nieuwe remonstrantse geloofsbelijdenis van 2006 werd erin besproken. Nu zou de vraag persoonlijker worden gesteld: ‘Wat geloof ik?’ Maar is dit wel een goede vraag? Kan op deze vraag wel een goed antwoord worden gegeven?

Velen van u kennen wel het boek ‘Zolang er leven is. Het nieuwe geheime dagboek van Hendrik Groen, 85 jaar’, (Amsterdam, 2016). Als u het niet kent moet u het toch maar eens lezen, net als het eerdere boek van deze Hendrik Groen, Pogingen iets van het leven te maken. Ze zijn de moeite waard. In Zolang er leven is wordt een dominee ten tonele gevoerd. Hij biecht Hendrik Groen op al jaren niet meer in God te geloven. God bestaat niet of is onkenbaar, zegt hij. Voor de praktijk maakt dit onderscheid volgens de dominee niet zoveel uit. Hij vindt het prettig om mensen steun en troost te bieden. Hij zou niet weten wat hij met zijn oude dag aan moest als hij geen dominee was. Het gesprek tussen deze twee neemt overigens maar een enkele bladzijde in beslag.

Nu gaat het in de komende bundel er niet om wat ik of een van de andere predikanten van deze opstelling van de dominee vinden. Dat leidt maar af van de vraag naar het eigen geloof. Hier zal er ik er toch iets van zeggen. Dan borduur ik nog even voort op die dominee van Hendrik Groen. Hij zegt niet meer te geloven. Maar als hij werkelijk steun en troost biedt, spreekt daaruit geen geloof? Sterker nog, maakt hij God daardoor niet kenbaar? Laat hij niet iets van God zien? Mensen in onze tijd zijn zo gehecht geraakt aan het maken van een tegenstelling tussen wat bestaat en wat niet bestaat. Daardoor wordt vergeten dat er ook dingen zijn van een andere orde, die langzaam aan het licht komen. Daarvoor kun je een heel gedateerd woord gebruiken. In de aanwezigheid van de ene mens bij de ander openbaart God zich. Hij komt aan het licht. Dan gaat het niet meer om bestaan of niet bestaan, kenbaar zijn of niet kenbaar zijn, maar om het aanvoelen van die aanwezigheid. De dominee van Hendrik Groen lijkt slachtoffer te zijn geworden van intellectualisme. Met zijn verstand kan hij niet meer geloven, maar zijn hart kiest een andere weg, toch eigenlijk die van het geloof. Hij handelt vanuit dit geloof en blijft de pastor die hij altijd is geweest. Daarmee doet hij zijn hart en zijn verstand tekort. Zijn hart omdat het niet de waardering krijgt die het toekomt, de waardering voor de keuze om met aandacht bij een ander mens te zijn. Ook doet hij zijn verstand tekort. De realiteit wordt beperkt. Er wordt een heel terrein van de realiteit weggesneden, de realiteit van het geloof en het hart.

Maar misschien is deze dominee toch wel meer pastor dan ik aanvankelijk dacht. Wat hij Hendrik Groen te kennen geeft, vertelt hij niet aan iedereen. Daarmee maakt hij een opening. Hij heeft het juiste gezegd om Hendrik Groen te bereiken. Hendrik heeft daarna lang met hem kunnen praten.

Wat is geloof? Dat is niet zo gemakkelijk te zeggen. Het is leven vanuit het hart. Het is zien waar een ander mens staat. Het is niet iets waarop het verstand een beslissend ja of nee kan zeggen. Maar het verstand kan dit levensterrein wel honoreren en er ruimte aan geven. Wat ik nu geloof? Laat ik het heel kort zeggen. Leven vanuit het hart maakt onze wereld tot een betere wereld, een hartelijker wereld. God komt daardoor aan het licht. Zullen we het hierbij laten?