‘De ervaring op de berg’, 14 februari 2016     

 

Psalm 121
Markus 8: 27 -32a
Markus 9: 2 – 10

Gemeente,

U weet dat er campagne wordt gevoerd om aandacht te vragen voor onze kerkgemeenschap. Wekelijks wordt door één van de predikanten een ‘preek van de week’ gehouden, met een centraal thema. Vandaag is mijn collega, Reinhold Philipp, in Den Haag aan de beurt. Hij begint zijn overweging met de woorden: ‘Vandaag geen preek, want ik heb iets belangrijks te vertellen.’

Dit is niet alleen een grapje, – Mijn God kan tegen een grapje – Het is een opmerking met een dubbele bodem. En zelfspot. Ik zat een beetje mee met dit thema. Want eigenlijk hoort het bij vorige week. De zondag van het carnaval. Het einde van het carnaval betekent ook het einde van de leut. Dat wil niet zeggen dat er geen grapjes meer mogen worden gemaakt. Maar de ondertoon is toch een andere.

Je kunt je afvragen wordt het niet te ernstig? We hebben het kerstfeest gevierd. Ik ben in januari één keer voorgegaan en nu verkeren we al in de 40-dagentijd, de lijdenstijd ouderwets gezegd. Zo komt er wel een grote nadruk op de nadenkende kant van het geloof te liggen. Waaraan hebben we dit te danken? En wat wil hiermee gezegd zijn?

De grote nadruk op het lijdensverhaal hebben we aan de evangelist Marcus te danken. Hij heeft voor het eerst – voor zover we  weten – het verhaal van Jezus van Nazareth opgeschreven als een persoonlijke geschiedenis. Het werd ook de geschiedenis van de Godszoon. Want zo beschouwde hij Jezus.  Het ging Marcus alleen over het werkzame deel leven van Jezus. Over een korte periode van enkele jaren, of zelfs nog minder. En van deze korte periode neemt het verhaal over de laatste week van zijn leven – het lijdensverhaal – ook nog weer een onevenredig grote plaats in. Daarop ligt het accent. Marcus werkt daarmee een paar woorden van de apostel Paulus uit tot een groot verhaal (1 Kor. 15: 3-5).

Al lezend in dit evangelie zie je dat de geschiedenis van de laatste week al veel eerder in het verhaal haar schaduw vooruitwerpt. Er wordt zo op de helft van het evangelie al op vooruitgegrepen. Dan gaat Marcus onderwijzen dat dit lijden het lot is van de man die rond gaat, aan anderen leven geeft, hen beter maakt, opwekt.

De andere evangelisten volgen. Zij nemen het verhaal van Marcus over. Zij vullen het aan met ander materiaal. Steeds maar klinkt de vraag: waarom moest hij dit lot lijden? Waarom moest het leven van Jezus van Nazareth zo verlopen?

De beschrijving kon ook anders. Dit kunnen we zien in het Thomasevangelie. Daarin komt het lijdensverhaal niet voor. En uit een vergelijkbare traditie stamt het materiaal dat Lukas en Mattheüs aan het verhaal van Marcus toevoegen. De Bergrede hoort daartoe. En dan is de vraag, waarom hebben de evangelisten het hierbij niet gehouden? Waarom valt er zo’n zwaar accent op het verhaal van het lijden?

Misschien kun je zeggen: omdat we twee levenshoudingen kennen. Of beter, omdat we op twee manieren in het leven staan. We streven naar wat goed is en mooi, naar geluk èn daarnaast moeten we onze plaats bepalen tegenover tegenslag en wat ons van het goede weghoudt, ziekte, gebrek, ongeluk. We kunnen niet doen alsof die tegenslagen er niet zijn. Want dan nemen we het niet serieus, dan nemen we ook de mensen niet ernstig die daarmee geconfronteerd worden.

Maar ook is er het besef dat deze schaduwzijde niet het laatste is, niet waarom het uiteindelijk om gaat. Hoe – is de vraag – hoe kun je streven naar wat goed is, zonder de moeite en het kwaad te vergeten? Hoe zou je ooit naar het goede kunnen streven zonder de schaduwkanten in het leven serieus te nemen?

Zoiets wordt verteld in het verhaal waarin Jezus en drie van zijn leerlingen de berg opgaan. Het is een visioenverhaal. Deze drie zijn dezelfde leerlingen die later in het lijdensverhaal Jezus begeleiden toen hij bang was en wilde bidden. Toen hij hen nodig had om met hem te zijn. Toen konden ze niet wakker blijven en sliepen in. Maar hier op de berg maken ze iets ongehoords mee, iets fantastisch – in alle betekenissen van het woord. Iets moois, iets geweldigs. Laten we zeggen: een hoog religieuze ervaring.

Eerst zien ze dat Jezus verandert. Hij begint te stralen. Zijn kleding begint te stralen. Zo wit als niemand voor elkaar kan krijgen. Laten we zeggen dat zijn innerlijk hier uiterlijk zichtbaar wordt.

En dan verschijnen daar de grote figuren van het joodse geloof: de wetgever Mozes en de profeet Elia. En ze staan daar met z’n drieën een beetje te keuvelen. Alsof die drie niet zonder elkaar kunnen.

De boodschap van het verhaal lijkt duidelijk te zijn: Jezus staat op gelijke voet met deze twee, zelfs op vertrouwelijke voet. Dit is een strategische boodschap in een discussie met joden die niet met deze Jezus kunnen meegaan. Maar of een dergelijke boodschap ook overtuigt? Ik betwijfel het. Zulke strategieën werken alleen voor mensen die al overtuigd zijn. Er is ook een meer verborgen, inhoudelijke boodschap. Welke is die dan? Daarop kom ik zo.

Religieuze ervaringen kunnen diep insnijden in het leven. Ze kunnen heel heftig zijn. Maar ze zijn ook heel persoonlijk. Ze maken daardoor eenzaam. Want er zijn talloze mensen die zulke ervaringen niet kennen. Eigenlijk de meeste mensen niet, zeker tegenwoordig. Je kunt dergelijke ervaringen niet goed met anderen delen. Want welke betekenis hebben ze voor anderen? Ze hebben betekenis voor degene die de ervaring overkomt. Want zo is het meestal wel: het overkomt je.

Je kunt er wel van aan anderen vertellen. Maar dan wordt het al heel snel iets anders dan die ervaring zelf. Een apart verhaal dat misschien wel interessant is. Dat laatste is zeker anders dan die ervaring zelf.  Van deze drie leerlingen wordt gezegd dat ze schrokken. Misschien moet je zeggen dat ze ontsteld waren. Uit hun gewone doen gegooid. Dat is het. Het gaat om een religieuze huiver. Met deze woorden eindigt ook het Marcusevangelie.  Na de opstanding. De mensen zijn ontsteld. Ze ervaren de randen van hun bestaan en ze kunnen er geen kant me op. Zulke ervaringen zijn het.

Omdat het zo persoonlijk is kan het zijn dat u denkt: hiermee heb ik niets, of zelfs dat u denkt: daar moet ik helemaal niets van hebben. Deze mensen zijn in de war. Dit gaat om psychische verschijnselen die aan geen werkelijkheid beantwoorden. Maar ja, denk ik dan: waarom spreekt Jeroen Bosch nog steeds zoveel mensen aan? Hij verbeeldt dit soort ervaringen. Hij durft ze wel ernstig te nemen.

Laten we nog maar even teruggaan naar de ervaring die hier beschreven is in het Marcusevangelie op de berg.

Deze ervaring heeft twee kanten: de schrik en de huiver en daarnaast het mooie en goede. Dat laatste is een aspect aan de ervaring dat je wilt bewaren, vasthouden, voortzetten, de tenten erbij opslaan. Hoe hou je de verlichting vast? Want zoiets is het. Daarin wil je blijven. Dit geldt ook voor mooie dagelijkse ervaringen. Een ontmoeting. Een weekend weg, onverwacht prachtig, of een film. Dan komt de gedachte op die de Petrus een van de leerlingen uitspreekt: Het is goed dat we hier zijn. Laten we hier blijven. Want dat is toch wat hij wil als hij voorstelt drie tenten op te richten voor Elia, Mozes en Jezus.

En dan komt er een wolk en op eens zien ze niemand meer, behalve Jezus en gaan ze naar beneden. Terug naar het leven, terug naar de werkelijkheid. Naar de stad en haar weedom, zoals het aan het eind van de roman van de ‘kleine Johannes’ wordt genoemd.

Einde van de mooie ervaring.

Nu ziet u wel dat ik die wolk gebruik als een afsluiting van het visioen. En dat is ook zo. Die wolk verhult iets. De wolk verhult die ongrijpbare wereld waarvan de drie leerlingen even getuige van waren. Tegelijkertijd wordt nog gezegd waarom het gaat, wordt er een afsluiting gegeven van deze beleving. Dan klinkt het in de enigszins gedragen woorden: Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.

Daarin worden twee dingen gezegd. Die ervaring van het visioen trekt weg. En er blijft alleen nog maar een mens over met wie deze drie leerlingen naar beneden trekken. Luister naar hem. Je kunt ook zeggen dat de verlichting van het beeld hoorbaar blijft in de woorden van deze man. De kracht van het visioen is niet helemaal voorbij. Je kunt er weliswaar niet in blijven wonen, maar het visioen wordt weer levend gemaakt in de woorden van deze man. Dat is leuk in dit verhaal: deze omslag van beeld en directe ervaring naar de woorden die helpen, die aansporen om in het leven zo te staan als in het visioen op de berg is verbeeld: het gesprek tussen Mozes, Elia en Jezus, het samengaan van de wet, de gerechtigheid van de profeet en de liefde van Christus. Deze zijn in gesprek. Want daarom gaat het in dit visioen: wet en gerechtigheid en liefde zijn in gesprek. Misschien moet je zeggen: in onderhandeling. Dat is wat de drie leerlingen zien.

Dan wordt tenslotte nog iets anders gezegd uit die wolk: het hele exclusieve, dat telkens maar terugkomt in dit evangelie, vanaf het allereerste vers tot de uitroep van de romeinse hoofdman onder aan het kruis na de dood van Jezus. Dit is mijn zoon. Daarmee wordt door Marcus iets heel exclusiefs gezegd. Iets waarvan wij ons soms afvragen kunnen wel op deze manier, zo nadrukkelijk over Jezus spreken. Want wat zeg je dan eigenlijk?

Eigenlijk dit. De vredestichters in de zaligsprekingen in de Bergrede worden ook zo genoemd. Het valt niet zo op, want daar wordt vertaald kinderen van God. Een prima vertaling. Maar letterlijk staat er: zonen. Zonen van God. En wat houdt dit in? Zij worden kinderen van God genoemd omdat in hen iets zichtbaar wordt van God. Eigenlijk zou Jezus op dezelfde manier kind van God genoemd moeten worden. Het innerlijk wordt tot uiterlijk. Hij straalt iets van God uit, zoals de vredestichters doen.

Zonder twijfel wilde Marcus met deze woorden iets exclusiefs zeggen, maar tegelijkertijd wordt ermee iets mee aangeduid dat alle mensen kan toekomen: vredestichter te zijn.

En de weg van de vredestichters kan de weg van de vervolgden zijn. Ze blijven niet staan bij de mooie ervaring. Die ervaring wordt als visioen wel bepalend voor hun leven.

Zo komen ze de berg af. Een religieuze topervaring en tegelijkertijd een opdracht voor het leven. Spiritualiteit leidt niet tot een gemakkelijk leven, tot alleen maar geluk. Wel tot een zinvol leven, waarin het goede en de tegenslag met elkaar verweven zijn. Waarin we niet alleen streven naar optimaal geluk, maar ook het ongeluk op ons nemen. Dit heeft Marcus voor ogen wanneer hij zich steeds maar afvraagt: waarom moest de mensenzoon lijden?

Amen