‘Er is geen houden aan’, Pasen, 16 april 2017

Ida Gerhardt, Verwachting
Johannes 20: 1 – 10
Johannes 20: 19 – 23
Brief aan de Kolossenzen 3: 1 – 4

‘Er is geen houden aan’.
Dat klinkt een beetje overtrokken, niet waar? Maar wat zou dit zijn? Wat is er niet tegen te houden?
Hoe geef je uitdrukking aan Pasen?

De drie lezingen zijn geëindigd bij Paulus. De mysticus. Niet al te gemakkelijke woorden en beelden. Ook een beetje overtrokken. Christus zittend aan de rechterhand van God. Hebt u er een voorstelling bij? En toch als we afbeeldingen in oude kerken bekijken, zien we deze voorstellingen ook. We vragen elkaar, wat betekenen ze? De weerstand die u misschien nu voelt, is dan vast minder. Wanneer u kinderen bij u hebt wordt het weer anders. Dan kan het ongeduld snel boven komen, bij die kinderen.

Paulus gunt ons een inkijkje in zijn voorstellingen van wat boven is, in de hemel. Daar ziet hij God. Boven. Denk aan die kerken. En aan zijn rechterhand zit Christus. Het zijn beelden van macht, van keizers in hun troonzaal. En de oude, apostolische geloofsbelijdenis voegt daaraan nog weer toe: ‘om te oordelen over de levenden en de doden.’ Beelden van macht. Zo lijkt het, zo is het ook wel. Vergeten wordt daarin de uitspraken van die man waarom het vandaag gaat: ‘Oordeel niet’.

Maar de beelden zijn bij Paulus nog niet ingesleten, vastgelegd, alsof dit de enige beelden zouden zijn. Hij zoekt nog. Twee regels later volgt een heel ander beeld. Niet die van macht, maar van geborgenheid. Dan spreekt de mysticus. ‘Uw leven ligt met Christus verborgen in God’. Een heel andere voorstelling. Het beeld van de omarming, of veel intiemer nog: die van de baarmoeder. Dat is verborgen zijn in God. Ook zo’n beeld moet je weer niet te lang vasthouden. Ook dat leidt tot overspannen reacties. Maar je mag het wel even door je heen laten gaan. De volstrekte geborgenheid en veiligheid. Dat is iets anders dan die troonzaal waar je bibbert voor de macht tegenover je.

Dit zijn beelden van God. Zo uiteenlopend dat, als je het in één concept zou willen gieten, je er niets van zou kunnen brouwen. En dat hoeft ook niet. Je mag die beelden voorbij laten komen. Het is nog allemaal heel soepel en vloeiend. Hoe we God zien is niet te vangen in een concept. Dat weten we natuurlijk wel, maar het is zo moeilijk om dit werkelijk te beseffen. We willen het zo graag helder hebben. Stevige kost. En dat is niet te krijgen.

Ook niet wat de opstanding, de verrijzenis aangaat.

Paulus stelt die niet ter discussie. Maar hier op deze plaats laat hij wel zien dat het niet iets is dat plaats vindt aan het einde van de tijden – u weet wel met die rechter; en ook niet iets dat gebeurt bij onze dood. Om die dood gaat het hem helemaal niet. Het gaat hem om iets heel anders. Het gaat hem om de dood die ons in het leven kan overkomen. Op het moment dat we ons op doodlopende wegen bevinden. En u mag zelf invullen welke die wegen zijn. Dat kan ik niet voor u doen en Paulus al helemaal niet. Hij heeft er overigens wel een idee van. Leest u maar eens één regel verder dan ik gedaan heb. Dan ziet u alle ondeugden waartegen hij zich verzet. Maar deze zeggen net zoveel van Paulus als van de mensen aan wie hij schrijft. Welke de doodlopende wegen van ons leven zijn weten we zelf het best. En als we er niet opkomen vast wel iemand anders die ons heel vertrouwd is. Ze hoeven helemaal niet zo vreselijk te zijn, die ondeugden. Sleur en braafheid kunnen ons net zo goed op doodlopende paden brengen. Maar misschien is dit wel weer iets van mijzelf.

Opstanding, verrijzenis gebeurt wanneer u daarvan wordt weggehaald. Paulus is van inzicht dat dit al is gebeurd; dat de mensen aan wie hij schrijft al uit de dood zijn opgewekt, dat zij die doodlopende stegen al hebben verlaten en de ommezwaai in hun leven al hebben gemaakt. Het is alsof ik nu tegen u zou zeggen: ‘Mensen nu u uit de dood bent opgewekt’. En dat moest ik ook eigenlijk ook maar doen. U aanspreken op een besluit in het leven dat achter u ligt. Een besluit waaruit u kunt leven, vrij kunt leven. En Paulus vraagt zijn mensen om daarop de blik te richten, op wat in de hemel is, boven, zegt hij. Je kunt ook zeggen diep van binnen. Dat maakt niet uit. Het gaat erom in je leven, hier en nu, vanuit die opstanding te leven. Moeilijk genoeg. Wat maakt het eigenlijk zo moeilijk?

Ik neem u daarom mee naar het tweede stukje dat we hebben gelezen.

Het is avond, de avond van de eerste dag van de week. De avond na Pasen. En de schrik zit er nog goed in. De schrik van een leeg graf. De schrik van het niet meer weten hoe verder te gaan; ook hun hoofden zijn leeg. En er is ook de schrik van dreiging en van angst.

Er is al wat gebeurd, die ochtend. Maar dit heeft nog niet voldoende indruk gemaakt. Ze zitten bij elkaar, de leerlingen. En dat is al heel wat. Want nu hebben ze tenminste elkaar. Kunnen ze elkaar een beetje ondersteunen op die dood gelopen weg.

En dwars daar doorheen verschijnt Jezus. Dat moet je beeldend nemen. Want anders begrijp je het niet. Dwars door de angst en de geslotenheid heen verschijnt hij die daaraan een eind maakt. Die zich niet stoort aan dreiging, aan wat mensen zeggen, aan de benepenheid. Hij zegt ze vrede toe. Zo maar vanuit het niets. Hij laat de sporen van het lijden zien, die zijn niet weg. Het is er nog. Daardoor wordt hij herkend. Ze zijn er, maar er valt mee te leven. Hij blaast deze leerlingen een nieuwe geest in. Je kunt zeggen, nu gaat de opstanding beginnen voor deze mensen in hun leven. En dan zegt hij iets bijzonders. En daarmee haalt hij de Jezus van Nazareth terug die rondging door het joodse land. Dan gaat het om vergeving.

Wat hij dan zegt is zo verschrikkelijk vaak uitgelegd in een heel beperkende zin. ‘Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn we vergeven. De beperkende uitleg is, dat aan deze leerlingen een bevoegdheid wordt gegeven die aan anderen niet toekomt.

Maar wat hij zegt is een permissie die aan alle mensen toekomt. Hierbij gaat het niet om een bevoegdheid; het is een aansporing om zo te leven; om vanuit dit inzicht te leven. Om niet mensen na te dragen wat ze misdaan hebben. Om mensen te bevrijden van de last die over hen is uitgestort en die ze zelf zijn gaan dragen. Dat is opstanding. Dat is hun taak in de wereld.

En dan nog één stapje verder. ‘Vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven’. Als je dit zinnetje uitlegt als een bevoegdheid, dan leg je bij de leerlingen een ongelooflijke macht. Dat gebeurt in de troonzaal van de keizer. Maar dat gaat in tegen alles wat is voorgehouden door Jezus van Nazareth. Waarom wordt dit zinnetje niet gelezen met een heel klein nuanceverschil: als jullie deze zonden van mensen niet vergeeft, wie moet het dan doen? Dan blijf je in de eindeloze spiraal van zonde en schuld. Dan breekt de opstanding nooit aan. Schenk elkaar de vrijheid. Daarop komt het aan.

Onze samenleving heeft niet meer zoveel met zonde. De meesten van ons ook niet. Maar er wordt wel eindeloos elkaar de schuld gegeven. Je hoeft maar even een praatprogramma aan te zetten op tv. Het woordje zonde heeft alleen maar een andere naam gekregen: schuld. Er wordt elkaar eindeloos afgerekend op wat niet goed gaat. De rekening wordt neergelegd. Mensen worden daardoor in gijzeling genomen. De NS doet het niet goed. Ik wil het graag beamen. Maar nu wordt er een rekening neergelegd. Gaat het nu wel goed komen? Asielzoekers moeten inburgeren en voor hun examen slagen. Ze hebben geld moeten lenen voor bedenkelijk onderwijs. Weten zij veel. Ze halen hun examen niet en moeten hun rekening betalen.

Dit is de cultuur van schuld en afrekening. Deze cultuur doet niemand goed. Ze zet mensen vast, ontneemt hen hun vrijheid.

Hoe kom je daaruit?

Als jullie iemands zonden niet vergeven dan zijn ze niet vergeven. Het is een aansporing om het wel te doen. Dat is leven vanuit de opstanding.

Daaraan is geen houden aan. De zachte krachten winnen het in het lest. Henriette Roland Holst. Ondanks alle tegenwind. Daarom raadt Paulus zijn mensen aan om de blik op boven te richten. Niet op de tv. Omdat daar een rechter zit die geen rechter is. Omdat Christus naast hem zit. Daar is geen troonzaal. Daar is ontferming.
En als het nog niet zover is, dan mag je bidden:

‘Smeltwater uit de bergen, raak me aan:
de sterren kenteren en de nieuwe maan
voorzegt de lente. Winterlang verstoken
van u, smeltwater aan de sneeuw ontloken,
wacht ik u om in bloemen op te staan.’

De opstanding.

Amen