‘Een nieuw gebod: heb elkaar lief’, Witte Donderdag, 29 maart 2018

Johannes 2: 1 – 11
Johannes 13: 34 – 35

Gemeente,

Vandaag delen we brood en wijn. Het zijn tekenen van verbondenheid. Verbondenheid met elkaar; verbondenheid met de wereld om ons heen; en verbondenheid met het geloof dat in ons leeft.

Deze verbondenheid verandert ons, maakt dat we anders in de wereld gaan staan, anders ten opzichte van onze medemens, anders ten opzichte van ons zelf. De laatsten zullen de eersten zijn, of in de traditie van de evangelist Johannes: de voetwassing. Dit gebaar geeft aanzien aan de geringen, geeft hun waardigheid. Zij mogen er zijn. Ieder telt mee. Ieder.

Deze dienst van de maaltijd is een dienst van verbondenheid. Misschien moeten we de verbondenheid met het geloof dat in ons leeft wel voorop stellen. Zonder de verbondenheid met wat in ons leeft, zeggen we maar wat, worden we als schelle cimbalen, zoals de apostel Paulus zegt. Daarom is het goed om stil te zijn, om te luisteren wat het hart ons ingeeft. Daar leeft het geloof, niet het geloof van de woorden, van de overtuigingen, maar het geloof van het vertrouwen, van de overgave, van de vreugde.

Het is moeilijk genoeg om deze verbondenheid te voelen, om deze binding tot stand te brengen. Want er kan zoveel in de weg zitten. Worden we gevraagd om stil te zijn dan worden we er zo ongedurig van. Dan zit er zoveel in de weg waardoor we het geduld ervoor niet kunnen opbrengen.

Maar de stem van het hart, de bron van het geloof, is daarmee niet weg. Het wacht op ons, het wacht om ontsloten te worden. De vreugde die geen einde kent. Dat is natuurlijk veel gezegd, misschien te veel. Want ons hart sluit zich als het pijn wordt gedaan, of alleen maar als het bang is pijn te worden gedaan. Soms is het zo goed afgesloten dat deze binding met het geloof dat in je leeft afgesloten wordt. Soms kun je dat bij anderen wel zien, bij jezelf dikwijls minder, zo gaat dat. Zie je het bij een ander dan past maar één antwoord: mededogen en respect. Er is niemand die willens en wetens de harteloosheid zoekt. ‘Ze weten niet wat ze doen’ is één van de kruiswoorden.

Hoe weet ik dit nu? Hoe weet ik dat er in ons het verlangen leeft om deze vreugde, deze liefde te ervaren? Wel, soms kom je weleens mensen tegen, of hoor je van ze, die ontdekt hebben dat deze verbinding met het hart mogelijk is, die dit als een vuur beleven en die de herinnering aan deze ervaring een levenlang bij zich dragen. Het kan ook de eigen ervaring zijn. En het spreekt uit de manier waarop de evangelisten beschrijven hoe Jezus zijn weg naar Jeruzalem is gegaan, in innerlijk contact met God. Het Johannesevangelie schrijft veel daarover. Wat erin ons leeft wordt door hem de Geest van de waarheid genoemd. Of Jezus kan ook zeggen: jullie leven in mij en ik leef in jullie.

Daarom vieren wij brood en wijn – om deze gemeenschap met hem te vieren. Brood en wijn zijn maar kleine tekenen, maar zij zijn de tekenen van verbondenheid, met een onvoorwaardelijke liefde. En dit hoeft u echt niet altijd waar te maken, maar u hoeft het ook niet te vergeten. Daarom delen wij in vreugde het brood en de wijn in gemeenschap met een mens die deze verbondenheid kende en die daardoor van betekenis werd voor de wereld.

We hebben het verhaal van de bruiloft in Kana gelezen.

Van de bruiloft te Kana kan iets heel bijzonders worden gemaakt, een wereldwonder, het omzetten van water in wijn. Wie dat kan moet wel heel bijzondere gaven en krachten bezitten. Zo’n wonder zou een reden zijn om in Christus te geloven.

Maar datzelfde wonder kan ook aanleiding zijn tot scepsis. Mensen die zulke praatjes verkopen kunnen niet geloofwaardig zijn. Waarom zou je in iemand geloven als er wordt verteld dat er zoiets onwaarschijnlijks gebeurt? Doen sommige Indiase goeroes niet net zo?

Het ligt niet helemaal voor de hand, maar ik zou nog een andere lezing willen proberen. De aanleiding is dat Johannes de evangelist niet spreekt over een wonder, maar over een wonder-teken. Een teken, waarvan dan wel?

Water en wijn zijn twee heel oude symbolen. Water is volop aanwezig. Zelfs in de droge streken van het toenmalige Midden-Oosten werd het overal aanwezig gedacht. Het is onder de aarde, het is boven de aarde en het ligt in de zee aan de randen van de aarde. Er is altijd het gevaar van de droogte, maar er is ook het gevaar dat al die watermassa’s van boven en beneden het land wegspoelen. Water is een gevaarlijke vriend. Maar toch een vriend. Water staat voor groeikracht. Je kunt je met het water reinigen, van het vuil en het zweet van de dag, je kunt je ook ritueel reinigen. Zolang je het water maar niet verknoeit, het verspilt of er rotzooi in gooit, heb je volop water. Water is ook heel aards. Het komt uit de aarde, bronnen spuwen het uit, of het borrelt alleen maar op. Hoe minder een mens er aan komt des te beter. Water zuivert, verheldert. Dat is water.

Met wijn is iets anders aan de hand. Wijn is een cultuurproduct. Voor wijn moet werk verricht worden. De wijnstokken moeten worden aangeplant, gesnoeid, de vruchten moeten worden gekrent, de druiven moeten worden geoogst, ze moeten worden geperst. En langzaam ontstaat er wijn. En wijn heeft een andere werking dan water. Wijn heeft ook uitwerking op de geest, het stemt je milder – ook wel minder helder – het maakt je losser; losser ook van tong, mensen beginnen te praten; het lijkt alsof er een andere geest over je vaardig wordt, alsof er een andere god in je daalt. Zo werd dit gezien in de landen rondom de Middellandse Zee. De wijn wordt het symbool van de geest, de spiritus.

Wat nu in dit verhaal van de bruiloft van Kana wordt verteld is dit: het alledaagse, het aardse, het water wordt tot het spirituele. Dat wat zo gewoon is dat we het over het hoofd zouden zien wordt tot het verhevene. Het meest natuurlijke blijkt bij nadere beschouwing het meest bijzondere te zijn. Dat is het wonder en wordt het daarom niet een wonderteken genoemd? Dat is dus eigenlijk geen wonder, het is de wereld met andere ogen gaan zien. En dat is natuurlijk weer wel een wonder.

Het is de wereld gaan zien met liefde en aandacht. Dat maakt de wereld kostbaar, het aardse spiritueel, het water tot wijn.

Wij reiken elkaar brood en wijn aan. Twee kleine symbolen, het is het minimum dat nog is overgebleven van wat eens een maaltijd was. De maaltijd is tot op zijn kern teruggebracht.

Hier geef ik jou het brood, het teken van de gemeenschap, van het lichaam. Ik aanvaard het, ik wil tot die gemeenschap behoren. Een oefengemeenschap, waarin ik niet de eerste hoef te zijn. Want het gaat om zo heel andere dingen. Een gemeenschap die Jezus’ aanwezigheid viert, zijn optreden, zijn openheid, zijn verbondenheid met God.

De wijn – misschien wat moeilijker; de wijn is het teken van de geestkracht, van de levendigheid, iets te willen neerzetten; maar de wijn is ook een teken van het dulden, van het bloed, van het onrecht ondergaan, het kwaad ondergaan, maar daardoor niet worden aangetast. Dat is de levenskracht van de wijn, van het bloed. Die wijn geven we elkaar symbolisch door. En we bidden dat we in ons leven van die geestkracht vervuld mogen zijn.

Je zou kunnen zeggen: het is de gemeenschap onderhouden. Je zou ook kunnen zeggen: het is het doorgeven van het gebod van de liefde.

Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Dat is heel alledaags en ook heel kostbaar, het kost geen cent, er hangt geen prijskaartje aan en misschien is het daardoor wel steeds een nieuw gebod. Omdat het telkens vergeten wordt en we er telkens weer aan herinnerd moeten worden.

Dit gebod vieren we in het kleine gebaar van het delen van brood en wijn. En dat is kostbaar.

Amen