De gelijkenis van het vragen, 13 september 2020

Jeremia 29: 8 – 9,
Matteüs 7: 7 – 12

Is er iemand onder jullie die zijn kind,
als het om een brood vraagt, een steen zou geven?
Of een slang als het om een vis vraagt?

Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht,
je kinderen al goede gaven schenken,
hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven
aan wie hem daarom vragen.

De gelijkenis van het vragen
Wat is het goede?
Hoe is onze God?

Gemeente,
Lieve mensen,

Leer ons bidden. Deze vraag is aanleiding tot de heel korte gelijkenis die is gelezen. En wat is dan bidden? Bidden is vragen om dat wat je nodig hebt. Dagelijks. Maar bidden is deze vraag stellen tegen de achtergrond van je grenzen. In de uiterste gevallen wanneer de grenzen van je kunnen zijn bereikt. Je geen oplossing meer ziet. Er geen voedsel meer is, als brute macht je overkomt en je weerloos bent, als je de dood ontmoet. Hoop vervliegt. Wat heb je nodig wanneer je de keuze hebt tussen wanhoop en…, ja wat? Wanhoop en iets anders. En dat andere, wat is dat?  Is er als je dit overkomt nog wel sprake van een keuze, of word je door gevoelens overweldigd?

Bidden kan heel eenvoudige dingen betreffen. Maar steeds komt die grens in het vizier, de grens tussen wat je aan kunt en wat buiten je macht ligt. Daarom bid je voor je naasten opdat het ze goed mag gaan. Daarom bid je ook voor de wereld. Je hebt niet in de hand wat er gebeurt. Je hoopt en wenst dat het goed mag gaan. Je bidt om wat goed is. Bij problemen kun je een tijdlang een beroep doen op je omgeving, op de mensen die je omringen, op de maatschappij, al zul je wel op weerstand stuiten. Het meest nog kun je terecht bij die mensen die je na staan. Maar dan? Als ze niet meer met je mee kunnen gaan, of niet meer willen gaan. Als je er alleen voor komt te staan?

Op zulke momenten kun je de vragen waarmee je worstelt voor je houden, dapper je lot dragen, de eenzaamheid op je nemen, een held worden die de gevaren trotseert. De eenzaamheid verduren. Ook kun je je vragen uitschreeuwen, uithuilen, de Eeuwige erbij halen, de Almachtige die niets lijkt te kunnen doen, de dialoog met hem starten.

Het is een merkwaardige keuze. Vast veel ingewikkelder dan ik hier schets. Houden we de dingen die ons in het leven overkomen voor onszelf of leggen we ze innerlijk voor aan wat ons overstijgt? Leggen we wat te veel en te groot voor ons is geworden voor aan wie te groot voor ons is? Hoort het daar ook niet thuis? Ook al weet ik niet goed wat ik dan doe en zeg, tot wie ik me keer. Maar dan hoef ik de last niet alleen te dragen. En is bidden niet de vraag om mij te ontlasten? Omdat die last te groot kan worden?

Hoe leer je bidden? Hoe leer je contact leggen met iets dat verborgen in je binnenste leeft, maar dat in de samenleving geen status meer bezit; een samenleving die anti-godsdienstig is geworden of onverschillig, in het beste geval verwonderd over wat je bezighoudt.

Dat iets in je innerlijk kun je God noemen, de God die weggetrokken lijkt uit ons gezamenlijk leven, over wie je daardoor lastig met anderen kunt praten, maar die zich toch in het innerlijk van een mens voor kan doen, daar tot leven komt. Hoe spreek je daarover? Hoe spreek je daarover zonder te vervallen in stellingnamen, zekerheden, in zo-is-het-uitspraken?

In gelijkenissen zeggen de evangelisten.
In de gelijkenissen. In de aanwijzingen en suggesties die daarin oplichten, in lichtflitsen, soms ook speldenprikken, en met behulp van zinnen die zeggen: zo-kun-je-het-zien. Deze gelijkenissen spelen zich af op de grens tussen onze leefwereld en wat we niet kunnen bevatten. De gelijkenissen verbeelden die grens en steken hem daardoor over, net zoals bidden die grens wil oversteken.

Het is heel moeilijk een gelijkenis werkelijk een gelijkenis te laten, iets dat even geldigheid bezit. Door een gelijkenis wordt even iets verhelderd, schijnt er even nieuw licht, en dan is het weer weg. Je zou altijd dat heldere inzicht ervan wel willen bewaren. Maar dan wordt het een leer, iets dat altijd geldig is. Maar een gelijkenis is geen leer, eerder een speldenprik. Een lichtflits. Het is moeilijk om het vast te houden. Je bewaart het ook wel, maar niet meer als dat heldere moment. Je draagt er een herinnering van bij je. Maar het is niet meer hetzelfde. Toch, laat ik het maar direct zeggen: dat is niet niks.
Gelijkenissen spelen niet voor niets zo’n grote rol in het Nieuwe Testament.

Meer vragen dan antwoorden. Maar is dat wel goed gezegd? Er wordt toch wel een richting van een antwoord gegeven? Want er zijn toch beelden? Het koninkrijk van God is als een mens die… God is als een vader, of een ouder, die zich ontfermt over het kind. Dan spreken we toch over het koninkrijk? We hebben het weliswaar niet in handen, maar we zien het wel voor ons. En zijn al die woorden – God, hemel, koninkrijk – geen beelden die ons door vergelijkingen iets proberen helder te maken? Kunnen we wel anders dan in vergelijkingen daarvan spreken?

Wat is bidden? Contact zoeken met wat ons overstijgt? Met God in de hemel?

We weten wat vragen is. Een kind kan om brood vragen als het honger heeft. Een kind kan erom vragen door alleen maar een vingertje uit te steken. Zo vraagt het als het nog niet praten kan. Het weet wat het nodig heeft. En wij begrijpen het.

Doe je dan altijd zijn zin? Straks komt de maaltijd. Maar als je ziet dat het werkelijk iets nodig heeft dan geef je, en de gedachte om iets gemeens te geven komt niet bij je op. Jullie die slecht zijn – laten we maar zeggen: jullie die niet altijd deugen, want daarom gaat het, jullie die ook wel eens een steek laten vallen – als jullie het niet in je hoofd halen om het kind iets gemeens te geven, een steen of erger nog: een slang of een schorpioen, als die gedachte niet bij je opkomt, hoe veel te meer zal dan de vader die in de hemel is jullie het goede geven aan wie daarom vraagt? Hoe veel te meer.

Dit is de gelijkenis. Als zelfs onvolmaakte mensen goede dingen doen, hoeveel te meer… Het is de dimensie van een eindeloos vertrouwen dat in deze gelijkenis wordt ontvouwd, vertrouwen in een goedheid waar onze goede daden en intenties thuishoren, erdoor geïnspireerd raken.
Een vertrouwen tegen beter weten in.
En het is een volstrekt unieke stem die in deze gelijkenis klinkt.

Wij kunnen om brood vragen. En dikwijls bedoelen dan meer dan gewoon voedsel om onze honger te stillen. We bedoelen daarmee ook de samenkomst – deze samenkomst – van mensen onder het teken van degene die deze woorden heeft uitgesproken. Jezus van Nazareth, het lichaam van Christus. Het brood. Om dit brood bidden wij.

Daarin wordt een beeld opgeroepen, opnieuw, die de grenzen van ons bestaan overstijgt. Want is deze gemeenschap er wel? Of wordt ze enkel gehoopt, wordt daarnaar verlangd? En ligt de verwerkelijk ervan niet buiten onze macht? Het koninkrijk van God?

Dit is wat deze volstrekt unieke stem in de Bergrede ons wil leren. Als jullie naar je hart kunnen luisteren wanneer een kind een beroep op je doet, hoeveel meer zal dan de ouder in de hemel zijn hart openstellen en jullie het goede geven? Die stem sluit aan bij het goede in de niet-volmaakte mens.

Waarom noem ik deze stem in de Bergrede zo uniek? Omdat er ook andere stemmen klinken. Stemmen met een dreigende of veroordelende toon. Ik wil die van elkaar kunnen scheiden. Ik weet best dat een en dezelfde persoon verschillend kan spreken. Maar de wijze waarop hij hier spreekt maakt hem uitzonderlijk. Het is de stem die het goede in de mens opzoekt en die daardoor de andere stemmen richting geeft. En vervolgens zegt hij, zo is God. Hij is ook zo. Nee, hij is nog veel meer zo.

Dat is een gedurfde stap die deze stem maakt. Deze stem klinkt tegen alle onwil en ongeloof in.

Hij ziet God niet als de gestrenge autoriteit, niet de heerser, niet de rechter. Ook niet wat vandaag de dag hoogtij viert, het voor jezelf zorgen. Maar als degene die anderen het goede schenkt. En deze gaven heb je nodig heb om je teweer te stellen tegen alle tegenslag in. En het aardige van dit beeld is dat deze bron van je bestaan een opvoeder is, iemand die op deze wijze een gemeenschap sticht. Want hij vraagt: doe ook zo. Daarop loopt dit Bijbelgedeelte uit.

De gelijkenis wordt voorafgegaan door een spreuk, ze wordt afgesloten met een les. De spreuk lijkt heel algemeen en straalt daardoor een algemeenheid uit: Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal worden opengedaan.  Waarom gaat het dan? Alles vragen? Wordt alles je gegeven? Nee, het gaat om wat je nodig hebt. Er is een heleboel in ons leven dat we niet nodig hebben. Dat hoeven we niet te vragen.

De spreuk is een uitnodiging. Het is de uitnodiging eigenlijk alleen maar om te bidden, om je vragen voor te leggen. De uitnodiging om in te keren tot je innerlijk. Dat is de uitnodiging. Klop en er zal worden opengedaan. Dit betekent eerder: je wordt gehoord, dan dat aan al je wensen wordt voldaan. Dat zou de platheid zijn van onze tijd, waarschijnlijk van alle tijden. De inkeer zelf is dat wat we nodig hebben. Bidden is de vraag om gehoord te worden. Gehoord te worden in tijden dat er niemand luistert, wanneer je alleen staat.

Verwaarloos het innerlijke leven niet, het is de plaats waar je goedheid huist. Daar vinden we de impuls om brood te delen. En het is de vader die daarvan bij uitstek het beeld is.

Daarom breken we ook het brood samen, iets wat we in deze coronatijd niet kunnen doen. Maar we kunnen er wel van vertellen en het zo aan elkaar doorgeven. Zo zien uit naar een nieuwe tijd.

De woorden die we op deze wijze gelezen hebben worden zo levend. Hier zijn ze nog eens:

Vraag en er zal je gegeven worden,
zoek en je zult vinden,
klop en er zal voor je worden opengedaan.

Want ieder die vraagt, ontvangt,
en wie zoekt vindt
en voor wie klopt zal er worden opengedaan.

Dat is de spreuk.

Is er iemand onder jullie die zijn kind,
als het om een brood vraagt, een steen zou geven?
Of een slang als het om een vis vraagt?

Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht,
je kinderen al goede gaven schenken,
hoeveel te meer zal jullie Vader in de hemel dan het goede geven
aan wie hem daarom vragen.

Dit is de gelijkenis.

Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.
Dat is het hart van de Wet en de Profeten.

En dit is de les.

Amen