‘De berg op, het groeien naar humaniteit’, 8 maart 2020

Exodus 24: 12 – 18
Matteüs 17: 1 – 9

De berg op
Het groeien naar humaniteit

 

Gemeente,
Lieve mensen,

Bij het bevestigen van een kerkenraadslid, nu in deze dienst, is het misschien wat provocerend om de aandacht te richten op de wet. Heb je dan regels te stellen of moet je je aan regels houden?
Wel, daarop ga ik niet in, hoewel de actualiteit daartoe wel noopt. Vandaag gaat het niet om de wet, maar om de voorbereiding daarvan. Om de ontvangst. Mozes trekt zich op de berg terug. Veertig dagen, veertig nachten. Hij wordt de berg opgeroepen. Kom tot mij, klinkt er. En dan gaat hij en hij verdwijnt hij in een wolk, die de berg omgeeft. Een wolk die God verbergt. De wolk van het niet-weten noemde een latere mysticus deze verhulling. Wat er gebeurt wordt aan het zicht onttrokken. Wel zien de mensen die beneden blijven een laaiend vuur daarboven.
Het zijn contrasterende beelden. We weten niets van wat zich daarboven afspeelt. Dat kennen we niet. Maar wat we beneden ervan zien en wat we ervan weten is dat laaiende vuur. Het eerste – het niet-weten – is ons mensen van deze tijd heel vertrouwd. Het tweede, dat vuur, veel minder. Dat is hooguit voor enkelingen weggelegd. Het gaat om heel individuele, persoonlijke ervaringen. Ervaringen die, omdat ze zo zeldzaam zijn, niet algemeen gemaakt kunnen worden, zeker niet tot wetenschap. Daarom worden ze door zovelen in de samenleving niet overgenomen. Die wolk verbergt het goddelijke voor ons. Naar veler besef is het enkel een leegte. Wat is er eigenlijk te vinden daar bovenop die berg als de mist optrekt? Dat is de houding ten opzichte van de godsdienstige beleving vandaag de dag.

Maar Mozes werd geroepen.  En hij ging de wolk in, de mist en de duisternis in. Hij werd geroepen om de stenen tafelen met wetten en geboden in ontvangst te nemen. Die kwamen niet uit zijn koker, hij was niet de auteur, hij ontving ze, al heten zij de wet van Mozes. Zo luidt het verhaal.
De Hebreeuwse Bijbel vertelt meerdere verhalen over de manier waarop de tien geboden tot ons zijn gekomen. Hier gaat Mozes ze halen. En gaat hij de bewolking in. In een eerder verhaal spreekt God het volk toe. Dat gaat gepaard met veel donder, bliksem en kabaal (Ex. 19: 18vv). Ontzagwekkend en beangstigend. En dan spreekt God zelf. De versie van het verhaal dat we net gelezen hebben is dan veel rustiger. Vervolgens is er nog een versie, ogenschijnlijk uit veel later tijd. Er is nog een herinnering aan dat angstwekkende gebeuren, maar als een verhaal van vroeger tijd (Deut. 5: 1vv).
En waarom vertel ik dit nu zo? Omdat er ook al in de Hebreeuwse Bijbel meerdere verhalen verteld worden. Er vindt een gesprek plaats tussen de verhalen en de tradities ervan. Er vindt een ontwikkeling plaats. Het zicht op wie God is, verandert. En die ontwikkeling gaat steeds door. De profeet Elia is net genoemd, ook gisteren bij de voorjaarslezing. Ook van hem wordt van een godservaring verteld. Hij is op de vlucht voor het wereldlijk gezag. Hij is veertig dagen en veertig nachten onderweg naar de berg (Horeb). En daar spreekt de Eeuwige hem toe. Maar in de storm verschijnt God niet, en in de aardbeving niet, en ook niet in het vuur van de bliksem. God doet zich horen in een zachte bries, bijna in de stilte.
Zo verschillend zijn de verhalen. Er vindt een gesprek plaats, een langzaam gesprek over hoe God is.

Er wordt wel gedacht dat de God uit de Bijbelse verhalen zich ontwikkeld heeft vanuit een berggod. Langzaam heeft hij dat stadium verlaten. Dit op het moment dat de bergen geen angst meer inboezemen. Er is die mooie psalm die dit verwoordt: ‘Ik zie de hoge bergen aan. Waar komt mijn hulp vandaan? Mijn hulp komt van de Heer die dit alles heeft geschapen. Mijn herder zal niet slapen.’ (Psalm 121 berijmd). God is niet meer op die bergen te vinden.
En dat proces gaat nog steeds door. Je hoeft niet meer bang te zijn voor de natuur. We zijn de natuur imposant gaan vinden. En willen erin op vakantie. We willen ervan genieten.
Het is zo aardig dat deze psalm 121 nog wel een vraag oproept: ‘Waar komt mijn hulp vandaan? Is zo’n vraag ook niet wat we zouden willen overwinnen? Hulp nodig hebben? Je zou kunnen zeggen dat God tot een levenskracht is geworden die ons bijstaat. Maar een hulp? Zouden we ook daarvan niet af willen? Is dit het stadium geworden van het gesprek over wie of wat God is? Wensen wij ons hulp toe? Willen we het niet zelf doen?

Als er niet zulke verschrikkelijke dingen gebeuren, vandaag de dag dan zou je kunnen denken dat God is opgegaan in de humaniteit, waarin mensen voor elkaar broeders en zusters geworden zijn. Maar zijn wij werkelijk broeders en zusters geworden? Zijn wij dit, als land? Wie naar de Griekse eilanden kijkt. Weet die niet beter?
De angst voor de natuur kennen we niet meer zo. Maar als een besmettingsziekte ook natuur is? Als de natuurlijke reacties in het milieu op menselijke activiteit ook natuur is? Zijn we dan niet tenminste bezorgd? Toch, voor de natuur zijn we niet meer zo bang als mensen dat vroeger waren. Maar onze medemensen, zijn wij niet ontzettend bang voor onze medemensen?
U hoort me natuurlijk telkens ‘we’ zeggen. En dat is een generalisering. Dat weet ik. Maar ik weet niet goed, hoe ik het anders moet zeggen en dan ook nog een beetje beknopt. Kennen wij als samenleving niet een enorme angst voor de medemensen die daar als vluchtelingen staan aan de randen van Europa? En waarom? Omdat we te veel offers moeten brengen om de problemen die zij ons brengen op te lossen?

Maar zijn dit wel vragen voor deze plaats? Onze vraag was, is God opgegaan in de humaniteit? Eigenlijk zou het mooi zijn als dat was gebeurd. Maar het is niet gebeurd. Onze humaniteit eindigt bij onze grenzen. En ook dat is al een veel te rooskleurig beeld. Binnen onze grenzen heeft de humaniteit reeds lang opgehouden te bestaan. Er zijn meer daklozen dan ooit, verwarde mensen kunnen nauwelijks worden opgevangen, voedselbanken zijn een noodzakelijk kwaad geworden. Wie zei dat we best capabel waren om de vluchtelingenstroom op te vangen, is naïviteit verweten. Deze naïviteit is echter de humaniteit die onze samenleving ontbeert.
Toen Mozes met de twee stenen tafelen met de tien geboden van de berg afkwam vierde het volk feest. Het had in zijn afwezigheid nieuwe goden ontdekt. En Mozes smeet de wetten die nog niet eens hun werking hadden kunnen doen kapot op de grond. Gaat het zo ook met de mensenrechten? Met het recht op asiel?  Kunnen we die verdragen wel weggooien? Wie houdt zich eraan? God schuilt niet in de humaniteit die voor onze samenleving kenmerkend is. Deze sluit mensen uit.

 

Jezus ging met drie leerlingen de berg op. De berg oefende geen schrik meer uit. Ze was een plaats geworden van – stille? – openbaring. De leerlingen kwamen boven en zagen er Jezus met Mozes en Elia, met de wetgever en de profeet. En zij waren gehuld in een stralend licht. Dit is geen waarneming die je kunt bijschrijven in geschiedenisboeken. Ze is geen wetenschappelijk feit. Je kunt haar niet proefondervindelijk herhalen. Ze is een hoogstpersoonlijke ervaring. Maar ze is een ervaring die een enorme stuwkracht geeft aan het leven en aan het handelen. Zelfs als het alleen maar een droomervaring is. Wie ervan weet heeft dat mensen kunnen stralen in een goddelijk licht, die kan nog zo somber worden, zoals Elia was op de vlucht, maar die deelt ook in het besef dat angsten die mensen kennen, geen richting kunnen geven aan ons handelen. Dat kan alleen dit licht doen.
De droomervaring op de berg is kortstondig. Ze gaat voorbij. Jezus is dan weer alleen. Hij daalt met zijn drie leerlingen weer van de berg af. Het gewone leven neemt een aanvang. Maar in het hart nemen ze de ervaring mee. Daar wordt het tot een bron van vuur. Hoe blijf je overeind als alles je tegen zit? Dat zijn geen algemene weetjes. Het zijn bijzondere ervaringen die je dragen in je leven. Je mag je gelukkig prijzen als je deze kent. Zulke ervaringen zijn richtinggevend in het leven. Ze geven richting aan humaniteit. Daarin schuilt God. Dan klinkt een stem uit de hemel. Laten we de woorden die klinken maar met kleine letters schrijven. Dan kun je de woorden ook variëren. Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem, dit is mijn geliefde dochter, luister naar haar, dit is mijn geliefd kind. Deze mens die het licht heeft leren kennen. Zo naïef mogen wij zijn.

Amen