11 december 2018

‘Een moreel kompas’, 2e adventszondag, 8 december 2019

Geschreven door Pieter Korbee

In de donkerste maand van het jaar maken wij ons op voor het kerstfeest. Het feest van het licht. Het feest van lichtjes, van kaarsjes, al dan niet echt. De tijd van het jaar nodigt ons daartoe uit. Hoe meer we het donker ingaan – en nu ook de regen – des te groter het verlangen om ons te koesteren aan warmte en licht. De donkere omgeving nodigt daartoe uit. Want een kaarsje in het donker maakt veel meer indruk dan één midden in de zomer. Nu zien we zo goed het contrast tussen het licht en het donker.
Het kerstfeest waarop we ons voorbereiden is het feest waarop we vieren dat het donker niet overwint. We leggen ons daarbij niet neer. Daarom worden de kaarsjes aangestoken. Die kaarsjes zijn symbolen. Symbolen van het gemis dat we ervaren. Maar we kunnen er iets aan doen, aan het donker; het is niet blijvend. Ze zijn ook symbolen van hoop.
Natuurlijk, de tijd rondom het kerstfeest is ook romantisch. We koesteren het licht, koesteren de herinneringen aan kerstvieringen uit het verleden. En alleen al die koestering geeft warme gevoelens.
U begrijpt wel dat ook de kerstviering een symbool is. Ze is het symbool voor zoveel gemis in ons leven én voor de hoop dat daaraan een einde mag komen, net als de kaarsjes. Daarop lopen we nu vooruit. En we zien het licht al schijnen. ‘Het daget in het oosten.’ Het is nooit volstrekt donker. Altijd is er wel een streepje licht, is het niet aan de hemel dan wel in ons hart. En dat licht kunnen we aansteken, groter maken. Het is een licht dat grenzen stelt aan het donker.

Het bijzondere van de bijbelgedeelten die in deze periode worden gelezen is dat zij de politieke dimensie niet schuwen. Niet de lofzang van Zacharias, niet psalm 72 en ook niet de profetie van Jesaja. Het licht dat in de duisternis verschijnt bezit een politiek element. Je vraagt je dan af, hoe dan? Vanzelfsprekend, zou ik zeggen, niet in de zin van een partijpolitiek programma. Maar je kunt wel iets als een bevrijding proeven. Het licht waarnaar we uitzien, het kind dat wordt verwacht, wordt geplaatst in de oude koningscultuur van het volk Israël.
Dat koningshuis bestond in de tijd van Jezus’ geboorte allang niet meer. Dat was een herinnering geworden. Een herinnering aan goede en kwade koningen. Vaak meer kwaad dan goed. Maar er waren ook goede koningen. Dat besef werd doorgegeven. Niet iedere heerser, niet iedere politiek maakt er een rommeltje van. In de barre tijden ontstond de hoop op een goede koning. Daarover gaat psalm 72. Daarin wordt een gebed uitgesproken dat de koning en zijn zoon naar Gods wetten mogen leven, naar gerechtigheid, en dat zij zo het land en het volk mogen besturen. Een goede koning leeft naar de wetten die de Eeuwige hem ingeeft. En dat betekent dat hij recht doet aan zwakken, redding biedt aan armen. Zo beknopt en zo eenvoudig wordt het gezegd.
Dit koningshuis bestond niet meer. Het was in de woorden van de profeet Jesaja enkel nog maar een afgehouwen boomstronk. Voorbij, voorgoed voorbij. Maar de hoop dat een goed bestuur mogelijk is, is in de harten van de mensen levend gebleven. De hoop en de herinnering daaraan dat het anders kan dan onderdrukking. Naar deze heerschappij wordt uitgezien. De afgehouwen boomstronk kan weer gaan uitlopen. Wat doods lijkt kan weer tot bloei komen.
Je kunt niet zeggen dat in deze bijbelgedeelten tot in detail wordt uitgewerkt hoe de goede koning en de goede samenleving eruit zien. Het zijn maar aanwijzingen. Dat de arme en de zwakke tot hun recht komen. Dat is eigenlijk alles. Maar het is wel anders dan de zelfredzaamheid van de gegoede burger, die ons wordt voorgehouden. Natuurlijk, die burger redt zich wel; maar het gaat er in deze bijbelgedeelten om dat wie zich niet redt ook mee kan doen. Alle verdere invulling wordt aan de politiek overgelaten. Maar dit kernpunt moet gezegd worden. Daarmee is een moreel kompas gegeven. Dat morele kompas is diep verankerd in ons bewustzijn. Het wordt overgeleverd van ouders aan kinderen. Het wordt tot leven gebracht wanneer kinderen in liefde worden grootgebracht. Dan krijgen zij een voorbeeld hoe je met elkaar omgaat.
En als de tijden zo zijn, de maatschappij zo is ingericht dat daarvan niets blijkt, dan is er altijd nog de herinnering aan de goede koningen en is er de hoop dat zij weer tot leven worden gewekt. Dat de stronk weer zal uitlopen. En dat het innerlijke kompas tot bloei mag komen.

Dat is de politieke dimensie van het evangelie, of van de religie of van spiritualiteit. Die is niet concreet. Die zegt niet dat je bij deze partij moet zijn en bij een andere niet. Dat moeten mensen zelf uitmaken. Daarover kunnen ze onderling overleggen. Zodra je vanuit de religie voorschriften gaat neerleggen, bereik je het tegendeel van wat je beoogt. Omdat er dan een moeten aan de samenleving wordt opgedrongen. Dan wordt het morele kompas tot een starre regel. Dan worden gelovigen zelf tot een partij. Bevrijding is dan ver weg.
Maar het betekent niet dat kerken of gelovigen niets meer kunnen zeggen. Ze kunnen best iets zeggen. Ze kunnen iets zeggen op het moment dat de zwakke of de arme geweld wordt aangedaan. Op het moment dat overheidsinstellingen alleen maar letten op regelingen die zijn getroffen en niet meer een moreel kompas lijken te kennen. We hebben deze week de gesprekken gehad in de Tweede Kamer over de teruggaveregelingen van de belastingdienst. Enig besef van een innerlijk kompas lijkt afwezig te zijn geweest.

En dan blijkt de dag na deze discussie hier in Nederland een jongen te zijn die aan geen enkele bureaucratische regel voldoet. Hij is hier geboren en opgegroeid bij zijn Nederlandse oma, maar hij blijkt geen papieren te hebben. Dan wordt hij – die geen enkel kwaad gedaan heeft – vastgezet en wordt zijn uitzetting voorbereid naar een land dat hij niet kent. De overheidsinstellingen die hem vastzetten blijken geen enkel benul ervan te hebben dat er iets is als een innerlijk moreel kompas. Een kompas dat waarschuwt wanneer de consequenties van de bureaucratie ontsporen en zegt: dit kan niet waar zijn. Een kompas dat je aanzet tot het zoeken naar een oplossing voor een ongewenste situatie.
En waarom wordt hij dan toch vrijgelaten? Natuurlijk door druk van buitenaf. De burgemeester van Amsterdam heeft haar best gedaan. Maar de bureaucratische regelgeving kan niet zeggen: dit is idioot. Dit mag en kan niet. Ze moet een bureaucratische regel vinden voor de vrijlating. Er zou een procedurefout zijn gemaakt. Zo is het verhaal tot me gekomen. De bureaucratie kan niet zeggen: de consequentie van onze regelgeving leidt tot onrecht, nu gaat hardvochtigheid regeren. De instanties kennen geen moreel kompas. Er wordt geen verantwoordelijkheid genomen. En kennelijk mag dat ook niet. Alles moet geregeld worden. Het treurige is dat nooit alles geregeld kan worden. Daarom hebben we dat kompas nodig. In de genoemde bijbelgedeelten wordt dit benoemd: recht doen aan zwakken en armen, recht doen aan degenen die buiten de regelingen vallen, recht doen aan wie groot onrecht wordt gedaan.

De geboorte van het kind heeft een politieke dimensie. Regelgeving dient een hart te bezitten en wanneer dat hart wordt gekwetst lijdt daaronder het hele volk.

-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-

Deze overdenking – verkort – is uitgesproken na lezing van de volgende bijbelgedeelten:
Jesaja 11: 1 – 3, 5, 10
Psalm 72: 1 – 8
Lucas 1: 68 – 73, 78 – 79

 

Gerelateerd