Bij ikonen, 8 november 2020

Genesis 1: 1 – 5
Uit de brief aan de Kolossenzen 1: 15 – 20

Gemeente,
Lieve mensen,

U kent het begin van het Johannesevangelie. ‘In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is er niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.’
En verder: ‘ Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.’

Dit is een loflied. En als het loflied gezongen is, kan het verhaal verteld worden. Dit is het Johannesevangelie. En na zo’n loflied is de wereld niet meer dezelfde als hij was. Geen geschreeuw meer. Geen beschuldigen van wat een ander mens fout heeft gedaan. Geen gepoch op eigen prestaties. En vooral geen getrap naar beneden, naar andere mensen of bevolkingsgroepen. Er wordt een andere stem gehoord, een ander licht wordt gezien; een stem, een woord dat vanaf het begin van de schepping aanwezig was. Een stem die de schepping direct in een eigen perspectief stelt, die de schepping vorm geeft. Licht en leven.

En wie het loflied zingt brengt dit nieuwe licht op aarde.

In de korte brief aan de Kolossenzen klinkt ook zo’n loflied. De brief wordt aan de apostel Paulus toegeschreven. Dezelfde thema’s klinken er. Misschien is de brief wel geschreven vooral om dit lied door te geven. En opnieuw gaat dit lied over die ene die hier op aarde onder ons is geweest en in wie de volheid heeft willen wonen. Hij wordt hier de eerste genoemd, de eerstgeborene. Dat is beeldspraak. Het wil zeggen, daarop komt het aan. Daarom is het altijd gegaan. Dit eerste heeft de betekenis die je bij Johannes vindt, bij God zijn van de oorsprong van de wereld af. De schepping die van God komt. Het eerste is datgene waarom het gaat bij de schepping. Vóór al het andere. Volheid, een merkwaardig woord. Maar je voelt het wel aan. Het betekent dat God daarin woont, net zoals in het eerdere lied van ‘grootheid’ werd gesproken, van schittering en glans. En vanaf het begin af is dit de bedoeling geweest van de schepping dat deze volheid tot uiting zou komen, en eigenlijk is de schepping een uiting van deze volheid, van deze lichtglans. Alles is daarop gericht en komt eruit voort, al het zichtbare en al het onzichtbare. Zelfs de machten van deze wereld. Zij komen pas tot hun bestemming als dit alles geboren is in deze ene in wie deze volheid leeft. Nee, ik moet dat anders zeggen. Het is niet de bestemming van al het zichtbare en onzichtbare. Heel onze werkelijkheid is in hem geschapen vanaf het begin.

Ik zoek wel een beetje – dat begrijpt u – hoe ik dit kan zeggen omdat we in het dagelijkse leven zoveel anders meemaken. Omdat we zoveel anders zien. Wij ervaren de machten die over ons gesteld zijn niet als geschapen in deze ene, deze eerstgeborene. Want ze doen zoveel kwaad. En daarom probeer ik het te zeggen met woordjes als bedoeling, bestemming: zo zou het eigenlijk moeten zijn. De wereld ziet er zo anders uit. Al die heersers die om ons heen aan de macht zijn, die democratie aan hun laars lappen, ook de Nederlandse overheid is verre van perfect – je kunt dan toch niet zeggen dat zij in die volheid van die eerstgeborene zijn geschapen? En daarom perk ik de reikwijdte van deze volheid een beetje in tot bestemming, bedoeling. Maar doe ik daar goed aan?

Wat is dat eigenlijk die eerstgeborene? Kun je ook zeggen het eerstgeborene? Wat het is? Wie het is? Daarover kun je kort zijn. Dat waarop het aan komt kun je met een enkel woordje zeggen: het is de goedheid van de schepping. Het is de goedheid die Jezus van Nazareth heeft laten zien. Alles wat op aarde is en wat hoog boven deze aarde is geschapen is deze goedheid; je kunt ook zeggen het is het licht dat God schiep op de eerste dag, nog voor er lichten aan de hemel waren. De eerste scheppingsdaad is die van het licht, de goedheid, de volheid, het leven. Daarin is al het andere ontstaan. Zo zingen de lofliederen. Deze liederen zijn ikonen van een wereld waaruit we voortkomen.

Het wonderlijke is dat deze liederen een heel eigen kracht bezitten. Als je ze voluit kunt meezingen of meelezen nu in onze tijd, vallen bijna als vanzelf al die zorgelijkheden uit de krant, de nieuwsberichten van de t.v. van je weg. Het is bijna zo alsof je een keuze hebt om je te laten stempelen door de eindeloze reeks treurige berichten van de nieuwsvoorziening of door de hymnen waarin God wordt geloofd en de aarde in de zon wordt gezet.

“Ja, maar dominee…”  Ja, ik weet het wel. Ik maak ook zo vaak tegenwerpingen, ja maar… “Maar nu laat u me niet uitspreken! U weet toch wel, weet toch wel beter? U kent toch wel het hart van de mens… is dat altijd in goedheid geschapen? En u kent toch ook wel de evolutietheorie? Daarin hoor ik eerder van het gevecht van de sterkste dan van een wereld die in licht en goedheid geschapen is. Wat bedoelt u toch? Heeft het enige realiteitswaarde wat u zegt?”

Wat we hier horen is een loflied. Het is een loflied op de schepping en een beeld van God die met de schepping is; én het is een loflied op het menselijke leven met zijn pieken en zijn dalen. In zulke lofliederen klinkt een levenshouding. En welke dan? In ieder geval wordt daarin niet de strijd aangegaan met wetenschappelijke theorieën. Eerder wordt een stapje opzij gedaan. We kennen die strijd wel over de evolutie. Wij laten dat gewoonlijk van ons afglijden. Maar die strijd kan heel verbeten gevoerd worden. Het loflied is dan ver weg. Zo kennen wij die strijd niet. Maar toch knaagt het soms in ons. Vertellen de wetenschappen ons toch niet iets anders dan wat we elkaar in geloof vertellen? Hoe moeten we daar mee omgaan? Ja, onze kennis vertelt ons iets anders. Het probeert nuchter uit te leggen en te beschrijven hoe alles zo gekomen is. Ga je daarmee de strijd aan dan schiet je in de kramp. En dat is het laatste wat in een loflied gebeurt. In het loflied wordt met andere ogen gekeken. Daaruit spreekt een andere toon, een andere levenshouding. Daarin wordt aan het enthousiasme woord gegeven. In het loflied wordt de aarde bezongen, de schepping, en de goddelijke oorsprong ervan. Dat is iets anders dan een beschrijving hoe alles ontstaan is. Ons mensen is het gegeven om met meerdere ogen te kunnen kijken, uit verschillend perspectief, om naast de beschrijving de schoonheid te kunnen zien, de luister, de waarheid en de goedheid.

En dat is toch precies wat we heel vaak niet waarnemen in onze wereld? Zeker niet als we naar de heersers zien van dit aardrijk. Dan gaat het om macht, om het gewin, dat van de vorsten en heersers, de machten en krachten. En daarop gaat ook het lied in. Je kunt heel enthousiast over de aarde worden, maar hoe vaak vind je niet het verdriet, de teleurstelling, het kwaad, de dood in de pot? Kun je dat allemaal niet samenvatten met één woord dat hier wordt genoemd? De dood? Het einde van het verhaal? Figuurlijk, en soms heel letterlijk.

En toch gaat daarop het lied in.

Die ene, dat eerste dat er vanaf de schepping geweest is, heeft dit leven op zich genomen. Gewoon dat leven met zijn pieken en dalen. En dat heeft hij geleefd ten einde toe.

Hoe kun je dat uitleggen? Op deze manier: die donkere kant van het leven wordt in deze liederen niet weggemoffeld. Die kant is er net zo goed als de hoogtepunten. Je kunt daarvoor wegkijken, het negeren. Maar de mens die het kwaad overkomt voelt zich bij zulk wegkijken niet begrepen.  Als God alleen maar het hoogtepunt van ons leven aanduidt dan kan hij er niet in de dieptepunten zijn. Die ene – laat ik hem zo maar noemen – die is de diepte ingegaan. Daarover gaat dit lied. En zo is hij van betekenis voor ons geworden. Hij kent die diepte. Hij leeft met ons mee, hij begrijpt ons. Daarin is hij ikoon van God. Beeld van God. God is mee de diepte ingegaan. Daaruit komt de verzoening voort: door het mee lijden kan hij begrijpen. Als ook het goede lijdt aan het kwade kun je begrepen worden. Zo brengt hij vrede.

Hoofd van de kerk is hij, de eerstgeborene van de doden. Je staat er niet alleen voor. De kerk is de gemeenschap van mensen die deze ervaring kennen. Verzoening heeft niet met straf te maken, maar met herkenning. Dat betekent het. Mensen die het loflied kunnen zingen doen dit met pijn in het hart. De schepping kent schoonheid én leed en verdriet. En dat wordt niet weggemoffeld. En doordat het niet wordt weggemoffeld is de schepping goed.

En dit is er vanaf den beginne geweest, daarin schuilt de luister van onze God, waarin hij met ons meegaat. En u hoort wel, dit is niet strijdig met de evolutietheorie, het is niet strijdig met het kwaad dat ons in het leven kan overkomen. Het brengt een dieptedimensie daarin aan.

Amen