‘Bewaren van een geheim’, overdenking gehouden te Leiden, 20 januari 2019

Psalm 31: 1-6
Marcus 1: 40 – 45

Als bijbeluitleg bij Marcus 1: 40 – 45:
Matteüs 6: 1 – 8, 16 – 21

Gemeente,

Oud is het nieuwe jaar nog niet. Nog geen maand. Er is al heel wat gebeurd. Vooral aan de overzijde van de zee, ze weten niet wat er moet gebeuren; en nog verder over zee: de Amerikaanse president doet nog steeds wat goed is in zijn ogen. En in Nederland woedt zo nu en dan een kleine beeldenstorm. Vorige week tegen het ondoordachte manifest van de Nashville-verklaring. Het verbaast me van mijzelf – als vader van een homoseksueel kind en als voorganger in een kerkgenootschap waarin al zolang een zegenbede wordt uitgesproken over levensverbintenissen van mensen van hetzelfde geslacht – dat ik terughoudend ben in mijn steun aan de tegenbeweging. Ik vind die reactie terecht, maar het moet geen hype worden. Is dat niet te gemakkelijk? Of doe ik door me zo op te stellen mensen pijn?

De wereld draait door. Maar bij het lezen van het Marcus-evangelie zijn we nog pas bij hoofdstuk 1.
Aan het begin van het nieuwe jaar zou je het begin van het Marcusevangelie kunnen lezen. Over Jezus die gehoor geeft aan de oproep van Johannes tot ommekeer. Hij laat zich door hem dopen in de rivier.  Er vindt een reiniging plaats. Het stof van het oude wordt van hem af gewassen. Maar er gebeurt nog iets anders. Een positieve beweging. De hemel opent zich. Een duif daalt neer en een stem spreekt: ‘jij bent mijn geliefde, in jou vind ik vreugde’. Zo spreekt de geopende hemel. Het is de boodschap voor de aarde in het nieuwe jaar.
Een doop niet met water, maar met een nieuwe geest. De apostel Paulus vindt het belangrijk dat dit wordt doorgegeven, belangrijker nog dan die oproep van Johannes tot ommekeer (Handelingen 19). Er wordt je iets geboden. Er wordt niet iets verboden. Je wordt gezegend. Dat is de doop van de heilige geest. Wat je geboden wordt is, dat je met liefde omgeven wordt. Dat is de mantel die om je heengeslagen wordt. Je wordt in liefde en vreugde ontvangen. Zo mag je zijn.  Zo wordt Jezus gedoopt door de hemel en zo doopt hij. Hij brengt de hemel naar de aarde.

Eigenlijk is dit een antwoord op het gebeuren rondom de Nashvilleverklaring. Het is ook de thematiek van het eerste deel van het Marcusevangelie. Dit wordt in het verhaal verteld dat we hebben gelezen. De man die Jezus opzoekt wil gereinigd worden. Hij wil van zijn ziekte af; hij wil weer meedoen met de mensen.
Deze ziekte wordt in de nieuwe Bijbelvertaling huidvraat genoemd. Het is niet zo duidelijk welke ziekte of ziekten er bedoeld werden. Mogelijk ging het om verschillende ziekten. Ook lepra behoorde daartoe. Maar dat zal deze man wel niet gehad hebben. Hij verkeerde nog onder de mensen. Maar wordt de ziekte erger dan wordt hij buitengesloten. In ieder geval was de regelgeving die je in het Oude Testament vindt erop gericht om besmetting te voorkomen. Die regelgeving ziet er best zorgvuldig uit. Maar het eind van het liedje is dat de zieke wordt buiten de samenleving wordt gezet.

Nu komt daar die man, hij wil van de ziekte af. Hij wil meedoen. En hij komt er vanaf. Nu gaat het me niet om het hoe of wat. En of dit wel kan, en hoe dit zou kunnen. U begrijpt wel dat ik daarop geen antwoord kan gegeven. In dit verhaal gebeurt het eenvoudig. En de boodschap daarvan is dit: mensen die worden uitgesloten in de samenleving moeten niet in de steek gelaten worden. Ze horen erbij. Ze worden met liefde omgeven.

Daardoor ontstaat een conflict. Een conflict tussen de zogenaamde realiteitszin en het meegevoel. De realiteitszin van de overheid die voor de samenleving als geheel moet zorgen, ook voor degenen die angstig worden voor mensen die een gevaar lijken op te leveren, of dit nu lepralijders zijn, of vluchtelingen die hier in te grote getale komen, of daklozen… Het conflict tussen de realiteitszin en de individuele nood van mensen. Is hierin wel een oplossing te vinden?

Er zijn maar enkelingen die de stap wagen – zonder dat er een oplossing is – om het leven te delen met mensen die buitengesloten worden. Pater Petrus Norbertus Donders is een voorbeeld daarvan. Hij ging bij de lepralijders wonen midden in de 19eeeuw, in Suriname. Peerke Donders wordt hij in Brabant genoemd. Etty Hillesum is zo iemand die met haar Joodse landgenoten meeging naar Westerbork. Die niet naar de goede raad luisterde om onder te duiken. Het gaat om enkelingen die de realiteitszin van de meerderheid niet aanvaarden. Hun grondgedachte is: ze horen erbij, die lepralijders, die vluchtelingen, die daklozen. Ik hoor bij hen.
Zo gemakkelijk is de stap die zij maken niet. Soms kun je hem maar één keer in je leven doen, en daarna ben je getekend. Neem alleen maar de klokkenluiders in ons land. Wie zich niet voegt en aanpast hoort er niet bij. Zo werkt het in grote en in kleine gemeenschappen.

Het is niet gemakkelijk om de stap te maken op te komen voor mensen die buiten de samenleving worden gezet. Je loopt zelf het gevaar buitengesloten te worden. Dit is het verhaal dat in het geheel van het Marcusevangelie speelt.
Wat ik zou willen is dat we gevoelig worden voor het conflict tussen realiteitsbelangen en de uitstoting die dit met zich teweeg brengt.

Ook deze mensen die voor het voetlicht treden worden buitengesloten, en dan na jaren worden zij vereerd, sommigen van hen. Denk aan Peerke Donders. Zalig verklaard. Zoiets gebeurt ook met Etty Hillesum, zoiets zal ook met Jezus zijn gebeurd. Eerst de uitstoting, daarna de bewondering.
En dan keert de zwengel weer. Voor Peerke Donders is in Tilburg, waar hij is geboren, een standbeeld opgericht. Een pater met een kruis in zijn rechterhand, een kruis dat hij opheft en aan de zwarte jongen die voor hem knielt laat zien. De jongen is getekend door lepra. Donders legt zijn linkerhand op het hoofd van de jongen.
Dit beeld wordt niet meer begrepen. Terwijl er pogingen worden gedaan om Peerke Donders heilig te verklaren, zijn er anderen die zich storen aan het standbeeld van die fier rechtopstaande witte man die hooghartig neerkijkt op de knielende zwarte man. Zij zien in het beeld de koloniale verhoudingen weerspiegeld.  Terecht. Het beeld stamt ook 1926, uit het rijke roomse leven. Dit wordt in het standbeeld weerspiegeld: het omhooggehouden kruis. U begrijpt dat de actie van de één weer bij anderen een heleboel boze reacties opwekt. Laten ze van onze Peerke afblijven!
Heeft Peerke Donders zelf om zo’n beeld gevraagd? Hebben al die heiligen om hun heiligverklaring gevraagd?

Die man wendt zich met zijn ziekte tot Jezus. Hij komt ervan af. Hij moet zich tonen bij de priester. Dan pas wordt hij officieel genezen verklaard. Maar het wordt hem door Jezus verboden er maar iets van te vertellen. Dat lukt natuurlijk niet. Dat spreekt. Die man is er vol van. Dan mag er best een standbeeld worden opgericht voor de man die hem gered heeft. Het gevolg? Jezus kan niet langer openlijk in een stad verschijnen.
Het gebeuren mag niet verder worden verteld – maar dit is toch niet tegen te houden?

Marcus is het kleinste evangelie. De oproep tot geheimhouding komt hierin regelmatig terug.  Richt geen standbeelden op, zou je zeggen. Jezus verbiedt in dit evangelie dat zijn ‘ware aard’ wordt belicht. Geen tv-optredens! En waarom, wat is de reden ervan? Daarover is vanzelfsprekend gespeculeerd. Speelt er toch de angst in door voor een vijandige omgeving?

Nu ik het weer las, moest ik denken aan de woorden uit de Bergrede. Deze intrigeren mij keer op keer. Zij kunnen worden gelezen als een uitleg bij de opdracht aan de man om het geheim te bewaren. Deze uitdrukking is eigenlijk veel beter dan geheim houden. Als je angstig bent dan hou je iets geheim. Hier gaat om het bewarenvan een geheim. Iets wat op straat komt te liggen, verliest na enige tijd zijn glans en zijn kracht. Misschien moet je wel zeggen zijn mysterieuze kracht. Het geheim is iets wat je niet zelf kunt doorgronden en daarover klip en klaar kunt vertellen. Maar het is wel iets dat zijn werk doet in je leven en waaruit je kunt leven. Het is iets dat in het verborgene leeft.
Daarom wordt die oproep gedaan bij het bidden en het vasten en bij het doen van gerechtigheid om niet de straathoeken op te zoeken, waar iedereen je kan zien, maar om het verborgene in te gaan. Daar word je ook gezien, maar op een andere manier dan die van de marktplaats. Daar word je gezien door de Vader die in het verborgene is en die in het verborgene ziet. Dat verborgene is de plaats waar je God ontmoet, waar God jou ontmoet.

Nu kan er een enorm misverstand ontstaan. De tekst kan zo gelezen worden dat je God alziend en al wetend maakt, dat niets aan het oog van God onttrokken zou zijn. Dan zou het vooral gaan om het kwaad dat je hebt gedaan en ook het kwaad dat je alleen maar in de zin hebt. Hij ziet immers in het verborgene? Wel, hier gaat het helemaal niet om kwaad. Het woord valt niet. God is niet de dreigende boeman wiens blikken je op het juiste spoor willen houden. God is degene die jou ziet op het moment dat jij je terugtrekt in je binnenkamer. God is degene die jou ontmoet op het moment dat jij hem zoekt. Hij is degene die jou ziet in je intimiteit ver van de marktplaats.
Dit is het geheim dat hier speelt. Dat zo iets mogelijk is. Dat er een ontmoeting kan zijn tussen de mens en zijn God. Dit is het geheim dat het verdient om bewaard te worden.
Wie op de markt gaat staan, heeft zijn beloning reeds: de beloning van de markt, de schatten van deze aarde. Wie het verborgene opzoekt, vindt een andere beloning. Hij / zij wordt gezien. Een schat van de hemel.

Deze woorden in Matteüs zijn een boodschap tegen de hype. Nu wordt het ook tot de man met zijn ziekte gezegd. Bewaar je geheim! Leef eruit. Hij kan het echter niet voor zich houden. En ach, wie kan hem ongelijk geven?

Amen