‘Midden in de zomer’, 14 augustus 2016 

Prediker 9: 13 – 18
Matteüs 25: 31a , 32 – 40
Matteüs 25: 31 – 46

Gemeente,

Midden in de zomer komen we bijeen. En dat is fijn. Om elkaar weer te zien. Om stil te staan bij wat er in het leven toe doet. Om verdriet te hebben om wat ons overkomt, om blij te zijn met wat ons geschonken wordt.

Zomaar midden in de zomer. Sommigen van u kennen dat woordje ‘midden’ wel. Er is een lied: ‘Midden in de winternacht’.

Maar dan is het winter. Dan worden we door het duister omgeven. Plotseling gaat de hemel open. Midden in de nacht. Er is een ander lied. ‘Midden onder u staat hij die gij niet kent’. Dat hebben we net gezongen. Wat is dat dit midden? Wat wil het zeggen? Er is nog een lied. Dat laat ik minder vaak zingen. Ik  heb er een haat/liefde verhouding mee. ‘Midden in de dood zijn wij in het leven, want Eén breekt het brood om met ons te leven.’ (Lied 566).  Ik vind dat het accent in de verzen van dit lied  zo op het woordje dood ligt, op de herhaling daarvan, telkens weer. Maar de beginregel is ook weer mooi. In onze werkelijkheid, zo vol akeligheid is er nog iets anders dan dit. Iets dat we niet altijd zien. Zoals de eenvoudige wijze man in het stukje van Prediker. En als we het wel zien en daaraan woorden willen geven komt toch weer het accent op het negatieve te liggen. Maar het gaat er nu om dat we daaruit worden uitgetild. ‘Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur’. Dat lukt zo slecht door steeds de herhaling van het negatieve, zoals in lied 566. Dat zagen we ook in de gelezen Bijbellezing uit Matteüs. De goede boodschap, dat vuur, wordt heel dikwijls in heel donker papier verpakt.

Nu hebben we daarvan meestal midden in de zomer geen last. Maar deze zomer is daarop dan een uitzondering. In het persoonlijk leven en in het maatschappelijke leven. Ik ben de afgelopen week even op Schiphol geweest. Uitzwaaien. Hoewel, wat valt er nog te zwaaien? Ik heb deze zomer ook tijd doorgebracht op een Frans treinstation. Op beide plaatsen word je geconfronteerd met de kwetsbaarheid van onze wereld. Juist waar veel mensen, allen gefocust op een doel langs elkaar heen snellen, de meest onpersoonlijke wereld die je je kunt voorstellen, is deze wereld het meest kwetsbaar. Dit wordt met militaire macht gecompenseerd. Dan krijgt de zomer de trekken van de winternacht. Ik was blij dat ik er weer weg kon. Weg van het heel onpersoonlijke, weg van de zware bewaking.

Midden in die wereld komen we hier bij elkaar. Als in een kleine oase, midden in de zomer.

Oase? Je kunt daarover verschillend denken. Laten we toch maar zeggen: ja. Dit is een kleine oase. En natuurlijk, dit kan hier, het kan ook elders, bij een glas wijn op een grasveld. Plaatsen waar je tot ontspanning komt.

Vanzelfsprekend, die akeligheden kun je nooit echt buiten de deur houden. Die neem je ook mee. Misschien wel omdat je hoopt dat je het hier een beetje van je af kunt schudden. Of dat je alleen maar iets van de schrijnende werkelijkheid los kunt laten. Iets. En dat je dan weer kunt gaan. Is dit niet de ontmoeting in de kerk? Ik bedoel dan niet alleen de ontmoeting met elkaar, maar met een kracht die onder ons is, midden onder ons en die stukje bij beetje de invloed van de akeligheden van ons wegneemt.

Ja, ik zeg stukje bij beetje, omdat onze ervaring toch is dat het niet in één klap gebeurt. Maar dat stukje bij beetje, dat is ook al belangrijk. Op adem komen heet dat. De rust vinden.

Maakt dat niet zulke plaatsen tot oasen?

Maar als dat zo is, waarom worden er dan toch ook in het evangelie en ook in de liederen die we zingen dan toch weer zo de nadruk gelegd op de waarschuwing en de veroordeling?

Misschien omdat het allemaal maar mensenwerk is. We kunnen er niet omheen dat de wereld waarvan we eigenlijk afscheid willen nemen, ook hier is, ook in onze verhalen. Ook daarin moet je zoeken naar wat erin steekt, naar het midden. Want dat is er wel.

Laten we maar eens naar het verhaal gaan.

De schapen worden van de bokken gescheiden. Schapen rechts, bokken links. De schapen hebben het onwetend goed gedaan, de bokken –al  even onwetend – niet. Nu zal ik er niet op ingaan wat hier de betekenis is van die schapen en bokken. Maar één uitleg ervan is toch de scheiding van mannelijke en vrouwelijke dieren. En mijne heren, die bokken hebben het niet goed gedaan. Onwetend, maar toch. Daarmee – als we deze uitleg volgen – wordt dit tot één van de meest manonvriendelijke stukken uit de bijbel. Zou het zo zijn dat vrouwen van nature geacht worden zorgzaam te zijn voor wie ook, en mannen …

Wordt het nu geen tijd voor een andere uitleg?

Toch, benader je het verhaal op deze wijze, wat lichtvoetig, dan kan de betekenis ervan tot ons doordringen.  Net zoals wij verhalen kunnen vertellen hoe mensen bij de hemelpoort aankloppen en Petrus open doet. Dat bedoelen we dan goedmoedig, grappig. Niemand zal het ernstig nemen. En toch kan in deze verhalen iets van ernst worden doorgegeven. Kan zo het verhaal begrepen worden? Aan het eind van de tijd zal de Mensenzoon komen en zal hij als een koning, een rechter de mensen oordelen?

Ik ben bang dat het niet zo goedmoedig bedoeld is. In ieder geval zijn er tijden en mensen geweest die het verhaal heel ernstig hebben genomen. Er zal een scheiding worden gemaakt tussen goeden en kwaden. En om die scheiding lijkt het hier toch te gaan?

En daarom mijn vraag, strookt die scheiding tussen schapen en bokken – als je die heel ernstig neemt – wel met de kern van het verhaal? De kern namelijk, dat wie andere mensen goed doet, onwetend, zonder oogmerk op latere winst en er helemaal niet op uit om een plaatsje in het koninkrijk der hemelen te verwerven, dat dit goed is. Dat is goed doen.

Dit is de kern van het verhaal, dat we als eerste gelezen hebben. Opkomen voor een ander zonder het oogmerk daarvoor later iets terug te krijgen, eenvoudig omdat het goed is, omdat dit reeds het koninkrijk is.

Dit is het midden dat onder ons is. De wijze man, de oase, waar de bron vloeit. Zo te zijn, dat is goed.

Onze wereld vraagt naar nut. Iets dat nuttig is dat is goed. We vragen waarvoor iets dient, waar is het goed voor? Zo stellen we het goede uit, we werken voor het goede dat later komt, maar dat kan eeuwig zo doorgaan.

Het is niet slecht om voor later te zorgen. Als je maar beseft dat het goede nu plaats vindt.

Dit wil het verhaal zeggen. Nu is de tijd om goed te doen zonder te vragen voor wie of voor wat. Dat is de kern. Het evangelie in het evangelie.

En om dit te vertellen wordt gegrepen naar het beeld van de beoordeling aan het eind van de tijden, wanneer wij verschijnen voor de hemelpoort. En neem je dit beeld ernstig en zwaar dan maak je precies kapot waarom het in het verhaal gaat. Dan wordt de waarschuwing benadrukt: het is maar beter dat je in je medemensen de Christus ziet, want anders… Daar is het eeuwige vuur. En het kan nog erger. Zelfs dat wordt hier gezegd.

Daarom spreek ik van het evangelie in het evangelie. Het is moeilijk om uit te leggen waarom het in de kern van het evangelie gaat. Om die kern uit te leggen grijp je voor je het weet naar beelden en woorden die iets anders zeggen. Want je wilt zo graag dat de mensen goed leven. Dan wil je het voorschrijven. En dan ga je er drang op leggen en moeten. Dan zeg je iets anders dan je eigenlijk wilt zeggen. Dat gebeurt hier ook in het Bijbelverhaal.

Dat is heel alledaags.

‘Geef me eens een spontane zoen’, zegt de geliefde tot haar minnaar. En ze beseft niet dat hij op dat moment geen spontane zoen meer kan geven. Want ze vraagt om spontaniteit.

Het beste is natuurlijk op zo’n moment haar een zoen te geven. Het is vragen om moeilijkheden om de geliefde te wijzen op de innerlijke tegenstrijdigheid van haar woorden. Dat is wel het domste wat je kunt doen.

Hetzelfde vind je in een uitdrukking als het liefdegebod. Daarop heeft de oude remonstrantse geleerde G.J. Heering al gewezen. Liefde kan niet geboden worden. Liefde laat zich niet gebieden. Doe je dat wel dan krijg je iets krampachtigs.

Maar hoe vertel je het dan? De enige mogelijkheid is door een voorbeeld te zijn. En dat lukt niet altijd.

Het is zo alledaags om de kern van het evangelie een verpakking te geven die er niet bij hoort. Dit gebeurt hier in Matteüs 25.

We zijn maar mensen. Soms komen ook bij ons de regelgeving en de angsten boven, hoe moet het nu verder, waar is het goed voor, maken anderen geen gebruik van je? Je laat toch niet over je lopen?

Wij komen samen midden in de zomer. Midden in een tijd dat de schrik je om het hart kan slaan. Waarin je op vliegvelden, op drukke evenementen rondloopt en je je niet echt veilig voelt. De kans dat het kwaad je overkomt is klein. Maar het zit in je achterhoofd. Je bent je argeloosheid kwijt. Dat is het. Je argeloosheid is weg. Zo komen we samen. We proberen dan tot rust te komen, de stilte te zoeken, om het kabaal, de dreiging en alles wat daarmee te maken heeft een beetje van ons af te leggen. Om tot de kern te komen. Om ons te doen vervullen van een nieuwe geest. Dat is het midden dat ook onder ons is.

We zien dat het ook Bijbelteksten niet altijd lukt om daar bij te komen. Zij zijn mensenwerk. Maar we zien daarin ook de sporen van een kern. Sporen van het evangelie in al die woorden. Daar ‘spreekt’ God. Daar vindt heling plaats. Ook al gaat het stukje bij beetje.

Laten we maar even stil zijn.

Amen