‘Vergeven’, 12 augustus 2018
Psalm 8
Markus 2: 1 – 12
Vergeven en herscheppen
Voor het eerst een paar woorden vooraf bij een overweging. De overdenking van zondag 12 augustus volgt het spoor van de bijbeltekst uit Markus 2. Een verhaal over een verlamde. De tekst is de leidraad van de overdenking. Maar dit betekent dat er gezichtspunten zijn die niet aan bod komen. Dit is niet ongewoon bij een preek. Je kunt niet alles zeggen. Dit is ook hier het geval. Maar in dit geval wil ik toch iets vooraf zeggen.
Het thema is vergeving. Geen idee wat de achtergronden zijn, wat het kwaad is dat de verlamde vergeven wordt. Ook niet of hij of zij werkelijk kwaad heeft gedaan; of dat het kwaad alleen maar wordt verondersteld om de verlamming te verklaren. Jezus stelt alleen maar dat het kwaad hem of haar vergeven wordt. Waarom het gaat wordt niet verteld. Is dat van belang? Hier gaat het erom dat deze mens vanuit die vergeving verder kan leven, herschapen. En ook dat de Mensenzoon – maar is dat niet ieder mens? – bij machte is die vergeving te schenken.
Maar dit wil niet zeggen dat een mens altijd geacht wordt vergeving te schenken. Vergeven is geen verplichting. Wanneer we daartoe – vaak om goede redenen – niet in staat zijn worden we niet gehouden iemand vergeving te schenken. Dat zou het leed alleen maar verergeren. Wie gebukt gaat onder het misbruik dat in zijn jeugd hem of haar is aangedaan staat er niet op te wachten de ander te moeten vergeven. Eerst moet die ander maar eens over de brug komen. Een plicht tot vergeven is een onmogelijkheid. Vergeving kan alleen vanuit vrijheid verleend worden. Pas dan kan de gene die wordt vergeven in vrijheid verder gaan.
Gemeente
Het is bijna een kinderverhaal, graag verteld op het verteluur of op de zondagschool. Het verhaal is zo beeldend. Een verhaal met plaatjes. Zo kan goed worden gezien wat er gebeurde. Het is ook een verhaal dat meerdere episoden kent, allemaal heel beknopt. Zo waren de verhalenvertellers in die tijd. Maar daarnaast is het ook een verhaal dat diepere bodems kent. Daar wil ik u naartoe nemen. En dan hoop ik maar dat ik er niet te veel inleg. Thema: vergeving en genezing of vergeving en herschepping, opnieuw beginnen.
Een vol huis. Er kan geen mens meer bij. In dit huis is Jezus. Hij spreekt. Onze bijbelvertalers hebben gedacht, waarover zou hij dan spreken? Ja, over God natuurlijk. Gods boodschap, meenden ze. Dat kan natuurlijk. Maar er staat alleen dat hij het woord spreekt. Dat zal best ergens over gegaan zijn. Maar je hoeft met woorden als heilsboodschap en Gods boodschap het verhaal niet direct topzwaar te maken. Hij spreekt. Hij spreekt het woord.
Dit is de eerste scene van het verhaal.
Dan komen er vier mensen aan met een verlamde die niet lopen kan. Door het vele volk komen ze het huis niet in. Ze klimmen het platte dak op en maken dit open – is het een overdekte binnenplaats? –precies boven de plaats waar Jezus zat. Dan laten ze het bed van de verlamde zakken. Dat levert een mooi plaatje op. Het maakt het ook wel spannend. Hoe reageert Jezus erop? Er wordt door die vijf mensen geen verzoek gedaan of vraag gesteld. Alleen dat bed wordt naar beneden gelaten. Stilte. Dan wordt van Jezus een innerlijke reactie verteld. Hij ziet hun geloof, hun vertrouwen hun doorzettingsvermogen. Er zijn meer voorbeelden waarin juist dat vertrouwen, die doorzettingskracht wordt geprezen. (Mk 5: 34, 7: 26vv; Lk 18: 1-8). Dat is wat Jezus ziet. Dit is iets anders dan het zeggen: ik geloof in… Het gaat om een geloven dat je in beweging zet. Hier moeten wij zijn.
Bij het afdalen van de verlamde wordt geen verzoek gedaan of vraag gesteld. Die kun je wel raden. ‘Ik wil beter zijn, ik wil kunnen lopen.’ Maar op die vraag wordt in eerste instantie geen antwoord gegeven. Wat Jezus zegt is een reactie op wat hij ziet. Die doorzettingskracht. Hij geeft een reactie op dat geloof, dat verlangen dat hij waarneemt. En dan zegt hij: Jongen – het gaat om een jong mens, we weten niet eens of het een man of een vrouw is – wat je ook fout deed, het is je vergeven.
En nu ga ik misschien een eigenwijs stapje maken. Het gaat er niet om dat Jezus dat geloof ziet en hij vervolgens daarom als een beloning vergeving schenkt. Alsof het geloof een voorwaarde is om vergeving te krijgen. Nee, uit dat verlangen, die drang om er bij te zijn daaruit blijkt de vergeving. Eigenlijk ziet Jezus dat zijn fouten hem zijn vergeven. Ik zeg dat het een eigenwijs stapje van mij is. Maar dat is niet helemaal zo. Elders vind je ook, dat wordt gezegd: je geloof heeft je gered (Mk 5: 34, vgl 7: 29). Je wordt niet gered, omdat je gelooft! Maar dat vertrouwen zelf, die daadkracht daaruit blijkt de redding van die jongen. Het is misschien wel zijn redding. Laten we maar zeggen dat deze vijf mensen de stap hebben gemaakt van moedeloosheid naar daadkracht. Dat wordt gezien en daarin ziet Jezus ook de vergeving, de redding. Daaraan hoeft hij niets te doen. De euveldaden van die jongen waren hem al vergeven toen hij door dat dak zakte. Ze zijn hem door God vergeven – dat is wat Jezus zegt.
Maar hoe zit dat dan? Gaat dat zomaar vanzelf vergeving krijgen? Ja, en ook weer niet. Ja het gaat vanzelf, deze mensen hebben een beslissing genomen en ze doen er alles aan om die verlamde bij Jezus te krijgen. Zij hebben moed gevat. Hen is een andere geestesgesteldheid overkomen. Daarin laten ze al dat gedoe van de fouten die hen zouden aankleven achter zich. Ze blijven daarin niet steken. Er zal wel het een en ander gebeurd zijn. Maar nu doet het er niet toe. Of het kan ook zijn dat ze alleen maar denken dat er wat gebeurd moet zijn. Je bent niet voor niets verlamd. Dat soort overwegingen laten ze achter zich. Echter dit is ook een genade die hen overkomt. Ze hadden ook thuis kunnen blijven. Deze mensen werden al door een andere geest beheerst toen zij van huis gingen. Dat alleen al is de omkering die deze jongeman onderging. Gelukkig dat zij dit gedaan hebben. Dit is een genade. Een andere geest is hen overkomen. Laten we maar zeggen, een heilige geest. Je kunt ook zeggen het gaat om een herschepping. En zo’n herschepping, weer op het goede spoor terecht komen kun je ook een daad van God noemen. Zoiets zegt Jezus ook. Je zonden wòrden je vergeven. En in dat worden schuilt God. Gaat het vanzelf, die omkering? Ja en nee dus. Samen.
Ik begrijp heel goed dat je hier een heleboel tegenin kunt brengen. Al was het alleen maar de vraag: stel je voor dat het niet gelukt was om de verlamde bij Jezus te krijgen of dat Jezus negatief had gereageerd. In welke put en teleurstelling zouden ze dan terecht zijn gekomen? Ja, dat is een terechte vraag. Zouden de fouten van het verleden dan weer voluit tellen? Misschien wel voor hun gevoel. Maar niet voor het beeld dat hier naar voren komt van deze God. Die is uit op herschepping. Die is gericht op het weer oprichten van mensen. Zo is onze God, om een regel van Oosterhuis aan te halen. Maar ook als het niet lukt, dan ben je wel actief geweest, je hebt je ingezet. Dat zijn daden van geloof. Die kun je opnieuw inzetten. Die zijn niet vergeefs, al volgt er geen succes. Dat je je misstappen achter je kunt laten door een nieuwe levenswijze is de genade van de vergeving. En als dat plaats vindt is dit een geschenk, een godsgeschenk. Je hebt toekomst.
Dit is de tweede scene van het verhaal. Een beetje uitgebreider verteld dan gebruikelijk.
Het wonderlijke is dat als je het zo vertelt je heel dicht bij de gedachten van de wetgeleerden uit het verhaal komt. God alleen kan toch zonden vergeven? Nu doet deze Jezus dat. Hoe durft hij! Wat zij zich niet realiseren is dat in de woorden van Jezus God aan het werk is. Ze trekken dat als het ware uit elkaar. Zodra een mens een ander mens vergeeft – tenminste als het niet alleen maar om woorden gaat – is God aan het werk.
Het aardige van het verhaal is dat ook deze overwegingen niet worden uitgesproken. Die wetgeleerden denken het alleen maar. En Jezus ziet ze denken. Ja, het is een stil verhaal waarin weinig gezegd wordt. Van gezichten is een heleboel af te lezen. Dat is overigens wel een kunst. Dan brengt hij ter sprake wat ze denken. Daarop gaat hij in als hij vraagt: wat is makkelijker om tegen iemand te zeggen: uw zonden worden u vergeven of pak je bed op en wandel? Er volgt geen antwoord.
En nu komt daar een uitspraak waarin Jezus die bevoegdheid om op aarde zonden te vergeven wel op zichzelf betrekt. Hij gaat dus mee in die gedachten van de wetgeleerden. Dat hij die vergeving verleent. ‘Ik zal je laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft zonden te vergeven.’ Nu gebruik ik dan toch maar eens het woordje zonde. Maar ook dan gaat het om het samengaan van die twee momenten, een mens zegt iets en tegelijkertijd is dat een goddelijke daad. Hij zegt het en verleent de kwijtschelding van het kwaad. Maar daarin is ook God werkzaam. Misschien kun je dat lezen in die titel Mensenzoon. Het is een titel die de drager ervan apart stelt, alleen al omdat het een titel is. Maar tegelijkertijd houdt die titel niets anders in dan dat hij een mens is. Een mens heeft de bevoegdheid het kwaad van een ander te vergeven. Misschien is het wel zo, dat juist omdat hij door de misstappen van mensen kan heen zien, hen kan vergeven, dat hij daarom Mensenzoon heet. Een mens bij uitstek. Iemand die de ander tot zijn recht brengt of terecht brengt. Wie daartoe in staat is wordt voor anderen tot een godsgeschenk. Een zoon van God. Ik zou ook wel willen zeggen een kind van God om niet de nadruk te leggen op het man / vrouw verschil. Maar kind accentueert weer het kleine dat beschermd moet worden. En daarom gaat het hier niet. Het vermogen om het kwaad achter je te laten, ook dat van een ander, maakt je juist heel krachtig en in die zin kind, erfgenaam van God. Zijn we bijna als God. Niet om onze techniek, niet om ons weten of om de heerschappij over de schepping zijn we als God, maar om het o, zo moeilijke vermogen om te vergeven. Daarom heb ik ook psalm 8 gelezen: ‘met de stemmen van kinderen en zuigelingen bouwt u een macht op tegen uw vijanden om hun wraak… te breken.’ Het gaat niet om wraak. In de vergeving zijn we bijna goddelijk. Daarin vindt herschepping plaats.
Maar ja, het is zo makkelijk om zo iets te zeggen. En dan komen we aan de laatste scene. Er moet wel iets zichtbaar worden, iets concreet gemaakt. Anders zijn het maar praatjes. En dan grijpt hij naar datgene waarom de jongeman op het bed eigenlijk gekomen is. Om weer te kunnen lopen, om herschapen te zijn. En dan zegt hij: pak je bed op en wandel. En de jongeman pakte zijn bed op en liep weg. En iedereen was buiten zichzelf en looft God. Zoiets overtuigt. Merk op dat hier door de omstanders wel wordt aangevoeld dat achter dit gebeuren een goddelijke initiatief is. Ze loven God.
En bijna wordt dan vergeten dat dit wonder slechts een illustratie is van het veel grotere wonder van de vergeving.
Een verlamde tot lopen brengen, kunnen wij niet. Maar vergeven, dat veel grotere wonder, hoe moeilijk ook, kunnen we wel.
Het is een verhaal. Een leerverhaal.
Amen