‘Verschaf mij recht, o God’, 11 maart 2018

Ps 43: 1a, 2, 5
Ps. 126
Jes. 58: 2-11

Gemeente,

De vorige keer dat ik hier stond – aan het begin van de veertigdagen tijd – is gesproken over het begin van Jezus’ optreden, over de manier waarop hij zich voorbereidde om zijn taak op zich te nemen. Hij gaat de woestijn in. Veertig dagen. Hij wordt dan geconfronteerd met de verleidingen in het leven. Samenvattend komt het hierop neer: de verleiding om eens en voorgoed alle problemen in het leven op te lossen, zomaar uit de losse pols, door een machtswoord: de honger, de machteloosheid, onze kwetsbaarheid. Het blijkt God verzoeken. Eigenlijk is het de verleiding om niet te leven. Want leven is vreugde meemaken en verdriet, voldoening ervaren en onvrede, je plan trekken en machteloosheid ervaren. Het is beide. De opgaven in het leven zijn nooit af.

Wat de tocht in de woestijn Jezus oplevert is een reiniging, de reiniging om de rol van God over te nemen, de God die alles kan. Misschien nog wel iets anders: om Gòd zelf deze rol te laten spelen, hem de rol toe te schuiven van God de machtige, de almachtige. Vervolgens kan hij daarna verantwoordelijk worden gesteld voor alles wat een mens in het leven overkomt. Waarom laat hij dit alles toe? Ook die vraag is een uiting van de verleiding. Want het moet toch mogelijk zijn dat in één slag alle ellende uit de wereld is, lukt het ons niet, dan toch God?

De vraag waarom God het onrecht in de wereld toelaat, is nog algemeen gesteld. Je kunt de vraag ook op jezelf betrekken, zoals in de psalm bij het inkeergebed. ‘Waarom wijst u mij af?’ U bent toch in staat ons leven een keer ten goede te geven? Waarom gaat het dan niet goed met mij? Ik voel me in de steek gelaten! Dieper in de put kun je niet komen. Leven in het besef dat het bestaan, de kosmos als u wilt, God, zich tegen je keert. Zoals de mens in deze psalm. Een eenvoudige preek helpt dan niet meer. Een preek kan dat gevoel van machteloosheid – gesteld dat u dit kent – even aanraken. Maar een preek kan het niet oplossen. Wat wel?

Deze psalm doet dit ook niet. In dit lied wordt gewezen naar de uitweg van die intens ervaren eenzaamheid. Deze uitweg is pijnlijk. Roep juist degene aan die jou lijkt af te wijzen, roep hem te hulp, loof hem, stel op hem je hoop. Je kunt het moderner zeggen: omarm het kwade dat jouw overkomt. Vlucht er niet voor weg.

Dit is een gesprek dat we voeren in de diepte van de ziel. Daarbij mag je voor jezelf opkomen en uitroepen: verschaf mij recht o God. Zie mij aan. Zie mij aan zoals ik werkelijk ben.

Wie deze diepte kent in het bestaan, die zou ik zeggen: ga het gesprek aan. Leg de grote klacht aan de Eeuwige voor. Grote kans dat je geen antwoord krijgt. Maar alleen al het benoemen, het stilstaan en het stil-zijn bij de klacht is zo belangrijk. In de stilte kan een antwoord komen.

Forceren kun je het niet, kun je niets.

Deze diepte, de roep om hulp: ‘Verschaf mij recht!’ is de achtergrond van de twee Bijbellezingen die wij vandaag gelezen hebben. Eerst een psalm die zingt van de bevrijding, psalm 126. Over tranen die tot uitroepen van vreugde worden. En dan een stukje uit het boek van de profeet Jesaja. Een prachtige tekst. In dit stukje klinkt de kritiek van de profeet op het religieuze gebruik van het vasten. En daarmee komen we op het thema van de veertigdagentijd, op de bezinning. Deze profeet heeft het er niet op. Hij bemerkt: mensen vasten wel, maar in het dagelijkse leven lijkt dat niet van zoveel invloed te zijn: de handel gaat door en de arbeiders worden afgebeuld; nog steeds wordt er ellendig veel ruzie gemaakt. Mensen gaan met elkaar de strijd aan, ze gaan op de vuist met elkaar, vasten of geen vasten. Een heel alledaags tafereel. Wat levert het nu op dat vasten?

U begrijpt wel, het gaat niet alleen om het vasten. Eigenlijk gaat om ieder religieus gebruik. In onze kring vasten we niet. We kennen andere gebruiken: we gaan naar de kerk, we zijn thuis een tijdje stil, bidden, lezen iets, we zoeken God, we gaan naar een huwelijksdienst of naar een uitvaardienst. Of we beoefenen buiten het kerkelijk erf yoga, dansoefeningen, zen-meditatie. Oefeningen om tot je innerlijk te komen, om kracht te vinden. In deze veertigdagentijd kun je daaraan extra aandacht geven.

Maar soms gaat daarbij iets wringen. Als uit je levenshouding niet blijkt dat deze verinnerlijking tot iets leidt, van invloed is op je leven dan kan het zijn dat er vragen gesteld worden bij de intentie van je gebruiken. Dit doet de profeet. ‘Wat heb je aan verinnerlijking als je je naaste als een voetveeg behandelt?’ Laten we het maar zo samenvatten.

Dan komt Jesaja met prachtige beelden, voorbeelden van een goede levenshouding: het losmaken van misdadige ketenen, de banden ontbinden van het juk waaronder mensen gebukt gaan, verdrukten bevrijden, brood delen met de hongerigen, onderdak bieden aan armen, kleden wie geen kleding heeft, ieder juk breken.

Het is opmerkelijk dat je in deze woorden zoveel van Jezus van Nazareth herkent. We hebben vanmorgen niet uit het Nieuwe Testament gelezen. Dat hoeft ook eigenlijk niet als je dit stuk van Jesaja leest. Daarmee bedoel ik niet dat de profeet een soort van voorafschaduwing is van Jezus. Eerder dat Jezus van Nazareth in deze traditie staat. Of dat hij deze traditie weer heeft opgenomen, of misschien dat de vroege christelijke gemeenschap Jezus in dit licht heeft gezien. Lees nog maar eens Matteüs 25: 35vv. ‘Ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie namen mij op. Ik was naakt en jullie kleedden mij.’ Eigenlijk vind ik de woorden van de profeet nog zuiverder dan de beelden van de evangelist. De evangelist plaatst de woorden in de context van het laatste oordeel.

Jesaja zegt: laat je bezinning, het vasten, de verinnerlijking, laat dit het breken zijn van het juk waaronder mensen gebukt gaan.

Prachtige woorden. Maar is het niet teveel gevraagd?. De woorden roepen ook ongemak op, het ongemak om tekort te schieten. Daaraan voldoen we toch niet?

Laat ik daarover een paar dingen zeggen.

  1. Jesaja doet een oproep tot ethisch handelen in plaats van religieuze plichtsbetrachting. Dit lijkt de kern van dit stuk te zijn. Maar is dat het wel? Is het niet de plichtsbetrachting zelf die op de korrel wordt genomen omdat ze tot verharding leidt? Of dit nu religieus is of sociaal? Want ook sociaal goed doen kan tot rigiditeit leiden. De armenhuizen, de weeshuizen en oudeliedenhuizen uit eerdere eeuwen zijn beroemde voorbeelden. Er wordt sociaal goed gedaan. Maar val alsjeblieft niet onder dit regiem van weldoeners. We kennen allemaal wel het schilderij van Frans Hals van de regentessen van het oudemannenhuis. Die strakke gezichten. Hals zag zichzelf al in dit huis zitten. Dat nooit. Sociale hulpverlening kan ook tot misstanden bij de hulpverleners leiden.
  2. Is daarmee alles gezegd? Is de plichtsbetrachting het zwarte schaap? Dat kunnen we toch niet waar maken? Doen wat er gedaan moet worden is toch niet iets slechts? Nee, eigenlijk gaat het om iets diepers. We moeten nog een volgend stapje maken.

Niet plichtsbetrachting zelf of het nu van religieuze gebruiken is of van sociale bijstand is iets slechts. Gaat het niet om de intentie waarmee het gebeurt? Gebeurt wat er gedaan moet worden wel met aandacht, met het hart? Dit lijkt toch de vraag te zijn? Is het niet de harteloosheid, de rigiditeit die plichtsbetrachting haar nare klank heeft gegeven? Wanneer de plicht niet meer gevoed wordt door het hart – hou er dan maar mee op, of hou er een tijdje mee op. Want je bent de weg kwijt.

  1. Betekent dit nu – met het hart handelen – dat je altijd maar lief en aardig moet zijn? Nee, dat betekent het niet. Met het hart handelen betekent ook dat je nee moet kunnen zeggen; betekent ook dat je mensen aanspoort om voor zichzelf te zorgen. Maar nee zeggen wil niet zeggen: harteloos zijn. Het is de harteloosheid, de onverschilligheid die mensen pijn doet.

Ach, al deze dingen weet u natuurlijk wel.

  1. Eigenlijk kom ik dan weer terug waar we begonnen zijn. Met het hart handelen betekent het innerlijk opzoeken, je terugtrekken in de stilte, het hart laten spreken. Maar het hart laten spreken betekent ook: je handen het werk laten doen.

Dan pas – aldus de profeet – breekt het licht dat je in je innerlijk vindt naar buiten. Dan wordt de retraite, het vasten, jezelf dingen ontzeggen tot een verbreken van ketenen. Dan breekt je licht door als een dagenraad. Dan geeft de Eeuwige antwoord als je roept. Dan zegt hij: hier ben ik.

Door het werk van de handen is de Eeuwige aanwezig. Door te delen, door in liefde te delen. De beloning daarvoor komt niet straks, ze is er nu. Je zult zijn als een bron waarvan het water nooit opdroogt. Zo zegt de profeet.

Zijn dit niet woorden van het evangelie?
Het delen wordt tot een vermenigvuldigen.

Word je nu gevraagd om de wereldproblemen op te lossen? In één klap, met een machtswoord? Nee, er wordt je gevraagd te delen. Het gaat om betrokkenheid, om samen de vreugde te beleven, om het naar buiten breken van het licht.

En als je krachten gering zijn? Dan zijn je krachten gering. Niemand vraagt je het onmogelijke te doen. En als je niet weet wat je moet doen? Keer dan weer terug naar je hart – wat je te doen krijgt komt vanzelf op je pad. Maar doe het niet verbeten of onverschillig, steek geen beschuldigende vinger op en spreek geen kwaad. Zo zegt de profeet.

Daarom gaat het.

De uitroep waarmee wij deze dienst begonnen zijn: ‘Verschaf mij recht, o God’ is een bede om gezien te worden zoals je werkelijk bent: een mensenkind in nood dat naar bevrijding snakt, bevrijding van het juk, van de beperkingen die een mens ook zichzelf oplegt. Omdat een mens zo vaak bang is, ook voor zichzelf. Daarom verbergt hij zijn licht. Omdat hij bang is dat het licht van hem wordt afgenomen, omdat hij niet eens zijn eigen licht kent. Omdat hij vreest dat God hem in de steek laat. En het mensenkind beseft dan niet dat het licht iets is dat nooit kan worden afgenomen, omdat het een bron is van altijd stromend water. Wij hebben die bron meegekregen. We kunnen de bron enkel verbergen en verstoppen. Letterlijk verstoppen. Maar de bron zelf kun je niet wegdoen. Het is het licht dat schijnt in de duisternis en dat de duisternis overwint. Zo zegt de profeet. Misschien is het voorleggen van je klachten aan de Eeuwige wel de weg om de bron weer te laten stromen.

Men steekt geen lamp aan om hem vervolgens onder een korenmaat weg te zetten. Zo moet jullie licht schijnen voor de mensen. En dit zijn woorden uit de Bergrede (Matteüs. 5: 15, 16).

Amen