Intrede-preek 14 oktober 2012
Deze overdenking is voorgelezen door Pauline van Veen op 6 december 2020, toen ds. Korbee wegens ziekte niet kon voorgaan.
Lezen: Genesis 32: 23-32 / Matteüs 5: 44-48
Tekst: Matteüs 5: 48
Thema: over preken en ‘volmaakt’ zijn.
Een preek, gemeente, is een wonderlijke vorm van communicatie. Ze is eenzijdig, zo lijkt het tenminste. Er komt iemand aan het woord, dikwijls enigszins vanuit den hoge, veilig ingekapseld door een kansel. Natuurlijk is zij of hij gevraagd, gemachtigd, hij – zo ga ik maar verder – mag een preek uitspreken. Hij is een beetje gespannen. Dat is ook goed. Het helpt. Meestal is dat niet te zien. De hoorders daarentegen ontspannen zich aan het begin van de preek, ze gaan even wat gemakkelijker zitten, natuurlijk voorzover de banken en de stoelen dat toelaten. Benieuwd om wat komen gaat, een enkeling ook een beetje gespannen, hoe zou hij het ervan afbrengen? Zo wordt er ook meegeleefd. Maar niet op de manier die ik mij voor ogen heb, maar toch.
Ja, een preek is een wonderlijke vorm van communicatie. Maar niet omdat ze zo eenzijdig is en daarom maar beter afgeschaft kan worden, zoals onlangs is gezegd. Want er zijn nu toch veel betere vormen van communicatie?
Maar is een preek zo eenzijdig? Natuurlijk, als er stelligheden worden beweerd, godsdienstig, politiek, maatschappelijk, als ik u probeer te overtuigen. Maar is overtuigen wel het doel van een preek?
En als het dat niet is wat dan wel?
Deze middag zijn er twee stukjes gelezen uit de bijbel. Het zijn twee stukjes die mij na aan het hart liggen. Het eerste gaat over Jakob. Hij staat aan het riviertje de Jabbok. Hij steekt een grens over. Hij is gespannen om wat komen gaat. Hij heeft al een heel leven achter zich en hij vreest de demonen van dat verleden, de consequenties van het kwaad dat hij zelf heeft aangericht.
Een grens oversteken gaat niet zonder slag of stoot. Jakob worstelt met een onbekende, een schim in het donker, die hem vastgrijpt. Zij vechten een lange nacht. Het wordt dag. Dan vraagt Jakob om gezegend te worden. Hij wordt gezegend. Het is een verhaal uit een oeroude bron. U herkent de thema’s.
Het is wel duidelijk waarom ik deze geschiedenis ter sprake breng. De thema’s die vanmiddag een rol spelen lijken op die uit het verhaal: het thema van de overgang, van de doorgang. Het is een thema dat in een mensenleven en in een gemeenschap van mensen telkens opnieuw terugkeert, een grens oversteken, een nieuw begin maken, gewild of niet gewild.
Wij steken vandaag een riviertje over, gewild dit keer en van harte. Die demonen uit het verleden, ze zullen wel meevallen. Maar we dragen natuurlijk wel onze geschiedenis mee. U, de gemeente, en ik. Dan wordt het een kunst om deze herinneringen tot een instrument te maken waarmee je verder kunt. Niet zwaarwichtig, maar op een lichte wijze, misschien wel lichtvoetige wijze, zo lichtvoetig als de dans, de dans in het psalmvers: ‘en zo danst in het morgenlicht heel Gods volk voor zijn aangezicht’. Het is moeilijk voorstelbaar in deze kerkruimte met zijn stoelen en banken en zand op de vloer – ook beslissingen uit het verleden – en niet te vergeten vanwege onze stramme ledematen. Maar zo zijn de psalmwoorden. Dansen voor het aangezicht van de Eeuwige. Het is een beeld, niet meer dan dat. Of eigenlijk toch veel meer. Onze beelden bepalen onze werkelijkheid en de manier waarop we met elkaar omgaan. Zo kunnen we met het verleden omgaan, met wat geweest is, zo kunnen we met elkaar omgaan, zo licht als een dans, en zo op elkaar betrokken!
Maar dan is er ook die worsteling; een worsteling waarin je beetgegrepen wordt door iets wat je niet kent, maar dat je toch niet uit de weg gaat. Dat is het element dat ik meeneem uit de eerste bijbellezing, als een bril waarmee ik het stukje uit de Bergrede zal lezen. Een worsteling, nu niet met een geheimzinnige, sinistere figuur aan een riviertje, maar met de haarscherpe, overbelichte woorden uit de Bergrede; woorden die een enorme fascinatie oproepen, maar ook een enorme weerstand. ‘Heb uw vijanden lief’ en ‘wees volmaakt’. Dan ontstaat er een worsteling: want je wordt als hoorder geconfronteerd met iets dat niet reëel is, maar dat toch een claim op je legt. Het maakt weinig uit of je nu volop in de christelijke traditie staat of een beetje, of helemaal niet. Als deze woorden klinken, word je uitgedaagd om stelling te nemen. ‘Heb je vijanden lief.’ Eigenlijk een contradictie. Moet ik me dan zo gedragen, moet ik zo zijn? En het antwoord is duidelijk, dat kan ik niet, dat is te hoog gegrepen; wij zijn niet volmaakt. Als ik deze woorden in alle ernst vanaf deze plaats zou prediken, dan weet ik nu al dat ik sta te huichelen; want straks, onverwacht doet er zich een situatie voor waarin ik me voel aangevallen en mijns ondanks laat ik dan alle liefheid en aardigheid die in me is varen en heb ik mijn vijanden niet lief, en erger nog soms ook mijn vrienden niet, en zelfs mijn partner niet. En dan zitten we met de brokken. Ja, ja.
En misschien is het ook helemaal niet leuk als wij ernaar streven volmaakt te zijn. Het maakt ons tot aangepaste mensen, brave marionetten van een onhaalbaar ideaal.
We leven nu juist als onvolmaakte mensen in een onvolmaakte wereld. Dat geeft verdriet en boosheid, verontwaardiging, maar het geeft ook richting en doel aan je leven, want je wordt uitgedaagd te kiezen in die warboel En de onvolmaaktheid geeft ook plezier. Want wie kan er om het perfecte lachen?
Ik zal er iets van zeggen op het gevaar af dat ik iets ga uitleggen waar ik eigenlijk vanaf moet blijven. Deze woorden kunnen wel voor zichzelf opkomen.
Ik zeg toch een paar dingen: twee. a) Deze woorden kunnen inderdaad wel voor zichzelf opkomen. Je zou er goed aandoen de Bergrede in zijn geheel te lezen. Dat kan heel goed in de nieuwe vertaling die heel toegankelijk is. Dan merk je dat deze teksten heel vaak gericht zijn juist tegen huichelarij, tegen ethisch en godsdienstig moralisme. Mensen zijn niet perfect. Elders heet het: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.
Maar belangrijker is toch een ander punt. b) Er lijkt begrip te bestaan voor of eigenlijk aanvaarding van het onvolkomene. God laat zijn licht opgaan over goede en slechte mensen, heet het dan. Hij laat zijn regen neerdalen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Hij sluit geen mensen uit. Zo is het godsbeeld van de Bergrede. Zo is God volmaakt, zeggen sommige bijbeluitleggers. Hij maakt geen verschil.
Op deze manier worden mensen uitgedaagd om volmaakt te zijn. Dat is dus iets anders dan voldoen aan hoge morele standaarden. Het is zien met ogen van het mededogen. Beide hebben iets te leren: de goede mensen en de slechte. Misschien is wat zij moeten leren wel dit, dat ze niet zoveel van elkaar verschillen. Dat er in ieder mens goedheid is en boosheid.
Jakob zouden we als voorbeeld kunnen nemen.
Het goede en het kwade zijn in ieder mens te vinden. De balans zal bij de een wel iets anders liggen dan bij de ander. Daarover maak ik me geen illusies. Maar de oproep is toch: kijk eens naar die donkere kanten van jezelf die je het liefst verborgen houdt, naar de balk in je oog. En heb ze lief. Heb ook deze vijanden lief. Dan krijgt het woord: heb de naaste lief als uzelf nog weer een heel andere kleur. Kijk er met de ogen van het mededogen naar – de ogen van God.
Ethische problemen los je op deze manier niet op, misschien laat je ze wat minder snel ontstaan, misschien worden ze minder hoog gespeeld.
En nu het preken. Wat is nu preken? Misschien is het dit. Preken is niet een mooi intellectueel, theologisch verhaal houden, preken is niet het hoofd aanspreken. Het is – ik heb er niet zo’n goed woord voor – het innerlijk aanspreken of de ziel, het hart. Dat is geen eenzijdig gebeuren, het kan niet zonder al prekend contact te maken, en zo iets bij de hoorder los te maken, in beweging te brengen. Het is de ziel aanspreken, het vermogen van de mens om lief te hebben. Dat lukt me vast niet altijd. Maar dat is niet erg. En preken is ook – en nu denk ik dat lukt me natuurlijk nooit – het is ook in contact met God brengen, met de veelkleurigheid van God.
Amen