‘Een rechtvaardige samenleving, onbereikbaar dit ideaal?’ 15 oktober 2017

Gerard Reve, Graf te Blauwhuis
Rutger Kopland, Al die mooie beloften (1978)
Lucas 17: 20 – 21
Matteüs 6: 9 – 13

Gemeente,

Een rechtvaardige wereld en het koninkrijk van God. Gerard Reve brengt de twee uitdrukkingen bij elkaar. hij beschrijft de dood van een jongen door een bezettende macht. Er is geen rechtvaardigheid. Geen koninkrijk van God. Wordt het nog wat, dat rijk?

Veel van ons zullen geneigd zijn deze twee beelden ook samen te brengen, een rechtvaardige wereld en het rijk van God. Waar kan het koninkrijk van God anders voor staan dan voor een rechtvaardige samenleving? In ieder geval staat het óók voor een rechtvaardige samenleving. Het kan meer betekenen, betekent ook meer, maar het staat in ieder geval ook voor rechtvaardige verhoudingen.
Het koninkrijk blijft uit. Het werd verwacht. Verleden tijd.

Wat de verwachting van dit rijk is overkomen kan ook het lot worden van de wens en het streven naar een rechtvaardige wereld. Het blijft maar uit, het lijkt in de loop van ons leven eerder verderop te geraken dan dat het dichterbij komt. Daarover kun je cynisch worden, cynisch over de mogelijkheden van mensen en cynisch over het gebruik van zulke hoogverheven en hoogdravende woorden.

Of Reve cynisch was in dit gedicht weet ik niet. Eerder nog was hij diep begaan met het lot van die jongen, 18 jaar oud. Hij werd opgepakt in de oorlog en is op de vlucht neergeschoten. Er spelen bij hem zoveel gevoelens door elkaar. Reve werd cynisch door de woorden op het graf. We weten niet wat er stond. Maar er zal wel iets over het koninkrijk gestaan hebben. Mensen weten niet goed wat ze moeten zeggen als het kwaad een van ons treft. Geijkte woorden klinken dan veel te vaak. Of beter, goede woorden worden door verkeerd gebruik getekend. In dit cynisme klaagt Reve God aan. Je hoort hem niet zeggen dat de woorden niet deugen. Integendeel zelfs. Hij neemt ze serieus. Hij gooit ze God in het gezicht. Wordt het nog wat, hier, nu? Je kunt ook iets van berusting horen. Het is niet anders. Zo is de wereld. Kwaad geschiedt, terwijl er zo’n mooi perspectief wordt geschetst. Mededogen, cynisme, berusting. Het één volgt na het andere. Wordt het nog wat?

Hetzelfde zien we gebeuren in de strijd voor een rechtvaardige samenleving. Als machthebbers hun daden rechtvaardigen door zich op deze woorden te beroepen, wordt de uitdrukking sleets en geijkt. Het heeft tot gevolg dat we er steeds minder in gaan geloven. Het vertrouwen in de woorden valt weg. Het cynisme doet zijn intree. Cynisme ontstaat waar een kloof ontstaat tussen woord en daad. Waar het woord niet meer wordt geloofd. Het vertrouwen valt weg als er daden of maatregelen worden genomen die de woorden van het ideaal van een rechtvaardige samenleving afbreuk doen. Daarmee bedoel ik een samenleving waar zorg is voor elkaar, waar mensen niet uit de boot vallen. Er zijn zo veel voorbeelden te noemen. Groningers die leven op een inzakkende bodem, stadsbewoners die hun buurt hebben zien verloederen, asielzoekers die verkommeren door het niets doen, verpleegkundigen die… Ga zo maar door. Bij elk voorbeeld kunnen nuanceringen gemaakt worden. Maar er is wel iets aan de hand. En de opmerking ‘wordt er toch niet cynisch van’ kan zelf al tot een honende reactie leiden. Nu heb ik het alleen nog maar over ons eigen land. Misschien is dat ook wel goed want die problemen ken je het meest. Trek je verder de wereld in dan worden ze zo groot en soms zo overweldigend.

Een rechtvaardige wereld, geloof je er nog in?

Ik heb een tweede gedicht opgenomen, van Rutger Kopland. Al die mooie beloften. Het leest bijna als een schilderij, zoals zo veel gedichten van Kopland. Een lieflijk landschap, mooier zelfs dan werd aangekondigd. Maar dan die boeren die Jezus aan het hout nagelen. Waarom boeren?

Het gaat om een crucifix dat door de boerengemeenschap aan een boom is genageld. Bij Kopland lijken de mooie beloften juist wel uit te komen. Het prachtige landschap. Maar dan is er dat beeld van de gestorven Christus. De enige dissonant. Maar het is vergroeid met het landschap. Het is enkel nog een herinnering daaraan dat het landschap niet alleen maar prachtig is. Dat er zich op deze wereld gruwelijkheden hebben voorgedaan. Bijna vergeten in dit plaatje. Het crucifix herinnert eraan. En dan worden de vragen gesteld, de eeuwige vragen, de vragen van altijd: waarom toch, wie ben je, waar was je? We zijn dan heel ver van het cynisme, zelfs ver van het mededogen. Je zou het berusting kunnen noemen, maar ook dat is het niet. Je wordt op een heel persoonlijke manier aangesproken. Je wordt niet ter verantwoording geroepen, maar je wordt wel in je binnenste geraakt: waar was je?

En dan dat slot: ‘boos lijkt hij niet geweest, niemand is schuldig, niemand.’

Is het zo? Is dit een antwoord op de vraag ‘Geloof je er nog in, in die rechtvaardige wereld? Geloof je nog in het koninkrijk? Als je hiermee naar Groningen gaat, dan word je uitgelachen. Heel terecht, want dit geeft geen antwoord op de vragen van de mensen die er wonen, hebben. Als je hiermee naar mensen in Den Dolder gaat moet je oppassen geen klappen te krijgen. Niemand is schuldig?

Kopland heeft het gedicht herschreven. Later eindigt het als volgt: ‘Ik heb geen antwoord.’ En toch lijkt hij mij dieper te peilen in het eerdere ‘niemand is schuldig, niemand.’ Veel dieper.

Maar waarop en aan wie geeft hij dan antwoord?

Waar is het koninkrijk? Wanneer komt het? Het is niet hier en het is niet daar, je kunt het niet aanwijzen. Een prachtige uitspraak wordt hier in het Lucasevangelie gedaan. Je kunt het niet plaatsen en in bezit nemen. Het behoort niet tot je macht. En toch is het desondanks ‘onder jullie’, of ‘in jullie’, of ‘in jullie bereik’. Er wordt wat geruzied over dat woordje entos in het Grieks, terwijl de betekenis zo duidelijk wordt gemaakt. Het is niet grijpbaar. Het koninkrijk onttrekt zich aan machtsbeluste vingers, ook die van bijbeluitleggers. Het onttrekt zich aan je macht. En toch is het bij je. Heb je er weet van. Beter nog, het is bij òns, wij als gemeenschap hebben er weet van, diep in ons binnenste. Het ìs daar niet, maar het werkt er, diep van binnen. Daar waar geen schuld is.

Die rechtvaardige samenleving, die rechtvaardige wereld, ze is er niet. Maar ze werkt wel onder ons. Ja, ik denk dat een rechtvaardige wereld een onbereikbaar ideaal is. Het zou ook een heel saaie boel worden. Maar het ideaal werkt wel – tot in de somberste tijden. Het zet ons tot handelen aan, tot te zeggen: zo niet. Daarvoor hebben we een perfect ontwikkeld gevoel. Als er kinderen hier in het land zijn opgegroeid weten we dat zij niet teruggestuurd mogen worden naar een land dat ze niet kennen, omdat hun ouders het verkeerde paspoort hebben, of geen paspoort, of omdat die ouders gelogen hebben. Als er huizen van Groningers scheuren door daling van de bodem, dan weten we dat zij dat lot niet alleen mogen dragen. Breng ons niet in verzoeking, luidt een van de beden van het Onzevader. De verzoeking is de andere kant op te kijken en de ander met zijn problemen laten. De verzoeking is je af te sluiten voor de roepstem van het ideaal. Weg te kijken als het koninkrijk zich aandient. De verzoeking is het vrezen van de stem in het innerlijk. Is bang zijn om te gaan naar de plaats waar niemand schuld heeft, en – om daar te komen – vergeving te vragen voor de schulden.

Waar was je? Deze vraag beschuldigt niet, maar ontroert. De vraag maakt je wezen zacht. En daardoor ben je beter in staat de stem te horen en het koninkrijk binnen te gaan, als een kind. weet u nog wel als een kind. Daar werkt het koninkrijk en kunnen wij ons hernemen. Bekeren, zo heette dat. Van daaruit kunnen wij ook gaan stralen. Als we ons verharden wordt het allemaal veel moeilijker. En de samenleving verhardt, gaat zich als een egel gedragen die gevaar voelt, gaat de stekels opzetten.

Ik heb het beeld van de sombere tijden opgeroepen, maar laat ik weer aansluiten bij dat gedicht van Kopland. Dat prachtige landschap, die grazige weiden – schitterende omstandigheden. Zelfs dan is er altijd een rest, al was het maar de herinnering aan een verleden, dat ons doet beseffen dat we nog een hele weg te gaan hebben. Dat we een opdracht hebben te vervullen. En dat is maar goed ook. Een opdracht. Het is de weg naar binnen die sturing geeft aan de weg naar buiten.

Amen