‘Leven vanuit genade’, 25 november 2018
Spreuken 3: 1 – 5a, 27 – 35
Lucas 4: 14 – 23
Gemeente,
Het boek Spreuken. Een boek met richtlijnen hoe goed te leven, de wijsheid van een vader voor zijn zoon of van een leermeester voor zijn leerling. Praktische regels. En als je ze volgt zal het je goed gaan. En dan staat daar ook dat de Eeuwige genade schenkt, zijn gunst, aan ‘verschoppelingen’. Aan verschoppelingen of nederigen, in ieder geval aan mensen die het niet hoog in de bol hebben. Het klinkt bijna als één van de zaligsprekingen: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.’ Dan gaat het om de armen van geest. Lucas zegt kortweg: armen. Hun schenkt de Eeuwige zijn genade. Zomaar, voor niets. Genade wordt daarom ook wel goedheid genoemd.
Dit is anders dan ik ooit genade heb leren kennen. Jongetjes leren aan elkaar hun krachten te meten. Ze vechten. Wie is de sterkste. Meisjes doen dit ook, maar op een andere manier. Jongens halen er het vragen om genade bij. Tenminste vroeger. Maar is het nu anders? Als van twee jongens één van de twee de ander op de grond wist te krijgen, dan moest de onderliggende partij om genade vragen. Dat was wel je eer te na. En de onderliggende partij wilde de ander dan met zijn laatste krachten van zich afschudden. De winnaar liet dit niet op zich zitten en ging dreigen. Zeg genade of anders… Dan dreigde hij om met zijn knieën de spierballen te rollen van de armen van de onderliggende partij en riep dan: Genade, genade, zeg eens genade. De onderliggende partij riep dan genade en werd losgelaten.
U begrijpt wel dat de verliezende partij dit niet echt beleefde als genade. Voor deze genade werd een hoge prijs betaald. Een vernedering. Erkennen dat een ander jou de baas is. Dit is niet de bevrijding van de gevangenen. Het is geen genade zomaar, om niets.
Nu ga ik niet zeggen dat het fout is voor jongetjes om dit te spelen. Want ze moeten hun krachten leren kennen en leren hoe daarmee om te gaan. Niet alleen om die krachten te gebruiken later in hun leven, maar om de grenzen daarvan te leren kennen. Welk geweld is geoorloofd, en welk niet. Dat is een kwestie van opvoeding.
Maar als je genade moet afsmeken wordt dit echt niet als genade beleefd. Als iets wat je zomaar krijgt. Integendeel. Dan heb je verloren. Het nodigt zelfs uit om, vroeg of laat, zelf een zwakkere partij te vinden. Iemand die je wel aan kunt. Die ondergaat dan hetzelfde lot. Dat kan van kwaad tot erger gaan. Er wordt een cyclus in gang gezet van onderwerping. Van een angstcultuur. Bijbelse teksten getuigen daarvan. Een heerser schenkt genade. Maar is het ook goedheid?
Nu Jezus. Hij treedt op in het gebedshuis van Nazareth, in de synagoge. Hij is gedoopt in de rivier de Jordaan door Johannes en is daarna de woestijn ingetrokken. Daar is hij geworden tot wie hij is. Hij heeft er verleidingen weerstaan die hem werden voorgespiegeld. De verzoekingen. De verleiding van de macht, van de rijkdom en van onkwetsbaarheid. Hij heeft ze het hoofd geboden. Dan komt hij ook in Nazareth, zijn vaderstad. Hij gaat er naar de synagoge. Hij treedt op als voorganger. Hij leest een stukje uit het boek van de profeet Jesaja. Dan houdt hij een toespraak. Als deze preek een voorbeeld zou zijn voor alle voorgangers die na hem komen, dan zou dit wel wat consequenties hebben. Hij leest de Bijbeltekst, spreekt één zin uit en klaar. Negen woorden. Ik nader inmiddels zo de 600 woorden. En toch waren de mensen enthousiast. Ze prijzen zijn woorden: vol genade. Hij zegt iets wat de mensen goed doet. Wat als genade wordt beleefd. Het wordt zelfs een beetje spannend verteld. Hij laat, zo begrijp ik, na de woorden van Jesaja een stilte vallen voor hij zijn reactie geeft. Eerst gaat hij zitten en de ogen zijn op hem gericht.
Bescheiden is hij niet. De geest van de Eeuwige rust op mij, zegt hij. Wel, als je de verleidingen die het leven biedt, weet te weerstaan – en dan gaat het om de extreme vormen daarvan, laten we zeggen het misbruik van macht en rijkdom – dan moet er wel iets aan de hand zijn. Hij gaat niet met die verzoekingen mee, integendeel. In plaats daarvan klinken de woorden van Jesaja: om aan armen het goede nieuws te brengen, aan gevangenen vrijlating, blinden herstel van hun zicht, onderdrukten hun vrijheid: kortweg om een genadejaar van de Eeuwige uit te roepen. En dat vindt nu plaats. Nu. Dit wordt niet uitgesteld, niet morgen, of straks. Vandaag gaan die woorden in vervulling.
Dat is begiftigd zijn met de geest. En dat is niet te geloven. Dit is toch alleen maar de zoon van Jozef die spreekt? Maar onder de indruk zijn ze wel. Zo werkt het woord. De aandacht wordt verplaatst van alle verleidingen die we in het leven kunnen nastreven, de reclames die ons overspoelen naar de genezing van dat leven, de genezing van de wonden die zijn geslagen. De pijn die is gedaan. Deze omslag maakt indruk. Waarom? Daarnaar kun je eigenlijk alleen maar raden. Laat ik dat doen. Waarom het indruk maakt is dat de mensen zich geraakt voelen in hun pijn. In het verdriet, onvermogen, gevangenschap. Misschien niet letterlijk, maar de gevangenschap die je voelt in de rollen in het leven die je moet vervullen in het leven. En dit wordt nu benoemd. Het wordt ook gehoord. Dat is iets anders dan al die verleidingen die je worden voorgeschoteld. Dit alleen al is genade of goedheid. Dat is het zonlicht weer zien schijnen in de herfstbladeren, het licht dat de wereld goud kleurt. Dat je met je voeten door de droge bladeren kunt schoppen. En wat kost dat? Je hoeft er niet rijk voor te zijn, geen grote macht te hebben. Alleen maar aandacht. Aandacht voor rijkdom die geen geld kost, aandacht voor een heerschappij die geen macht vergt, aandacht voor gevoeligheid die zich niet onkwetsbaar opstelt. Dat is genade. En het is nu aanwezig. Dat is leven uit genade. En leven uit genade is helend, het gaat niet zomaar. Het heeft aandacht nodig, aandacht eerder dan tijd.
Genade is dat wat je geschonken wordt om niet.
Vandaag herinneren we de overledenen. We gedenken ze, roepen ze ons voor de geest. We zien ze staan, we zien ze gaan. We beseffen dat ze diep in ons verankerd zijn. Zonder hen zijn we niet de mensen die we zijn. Ze hebben ons het leven gegeven, ze hebben ons leren leven. Of het nu onze ouders zijn, leraren op school, vrienden, soms mensen die we alleen maar heel kort hebben leren kennen, en zelfs kinderen. Ze hebben ons iets gegeven waardoor we konden groeien. En omgekeerd zijn wij ook zelf, al was het ongemerkt, voor hen van betekenis geweest. Hoe meer de ontmoeting er een was om niet, des te vruchtbaarder is ze. We zijn geen koopwaar voor elkaar. Het meeste en het beste wat we elkaar kunnen geven is om niet, is genade. Vreugde aan elkaar beleven.
Er was best een heleboel mis. Dat moet je niet uitvlakken. Dat bepaalt ons leven ook. Zij waren ook kwetsbare mensen en droegen pijn met zich mee. Maar in de kern willen mensen het beste wat ze te geven hebben doorgeven aan wie na hen leeft. En vanzelfsprekend is het belangrijk dit al tijdens het leven aan elkaar kenbaar maken. Want dan ontstaat het contact, het verbond tussen mensen die verder reikt dan de dood. En als zij niet meer leven mogen we ze gedenken in dankbaarheid. Want daartoe leidt de genade die elkaar bewezen wordt. Dat je wordt tot mensen vervuld van genade. Dat is de geest van de Eeuwige die op ons rust. Deze mogen we verder geven aan degenen die na ons komen.
Amen